Posts tonen met het label research. Alle posts tonen
Posts tonen met het label research. Alle posts tonen
Het is bijna 100 jaar geleden dat aartshertog Frans Ferdinand van Oostenrijk werd omgelegd. Die moord was de aanleiding voor de Grote Oorlog: World War I.

Het is een oorlog waar ik niet veel van af weet - eerlijk gezegd. Ja, wie tegen wie, en termen als 'loopgraven', 'zeppelins' en 'gifgas', net als 'miljoenen slachtoffers'. Maar de laatste tijd komt de oorlog steeds meer tot leven. Steeds dichterbij. Wat is nou 100 jaar?

Gisteren was Diederik van Vleuten met zijn show Buiten schot op tv. Hij vertelde over de tragiek van de Eerste Wereldoorlog aan de hand van een aantal personages. Een bijspijkercursus voor mij, vol van weemoed, ellende en toch ook een beetje humor.

Vandaag is het #WW1archives day. De hashtags #WWI en #WO1 worden op twitter door Nederlandse archiefinstellingen gebruikt om stil te staan bij de Eerste Wereldoorlog. Nederland was neutraal, maar werd betrokken bij de oorlog; door de opvang van 1 miljoen Belgische vluchtelingen, door een - per ongeluk - bombardement op Zierikzee en door asiel te verlenen aan de Duitse keizer en zijn troonopvolger.

Er is trouwens iets wat ik weet over de Eerste Wereldoorlog, en verder (zowat) niemand: Nederland was bijna alsnog de oorlog in geholpen - door deze man:

Wachtmeester Eerste Wereldoorlog

Wachtmeester Kees Rijk. Zie hem daar staan, 19 jaar jong, 4 jaar lang gemobiliseerd. Best een knapperd toch, maar geen beste soldaat, ben ik bang.

Kees kwam bij de artillerie. De kanonnen werden met paarden voortgetrokken en Kees wist als boerenzoon goed met de beesten om te gaan. Hij werd daarom tot Wachtmeester benoemd.
Op een dag aan de grens in Zeeuws Vlaanderen kwamen Duitse vliegtuigjes over. Ze maakten Kees nerveus. De vijand van België! Kees wilde ze neerhalen, spoorde zijn commandant aan om te mogen schieten, die weigerde, maar Kees hield het niet meer, riep 'Laat me het doen!' en schoot - een keer. 
Mis. 
Kort daarna rinkelde de veldtelefoon. Een hoge officier schold de commandant de huid vol: er was geen opdracht gegeven om te schieten. Wachtmeester Rijk mocht terug naar de paarden.
Als het aan Kees had gelegen, was Nederland de oorlog in geholpen. Dan zou ik waarschijnlijk veel meer van De Grote Oorlog af weten. Maar ik ben toch wel blij, dat mijn opa misschoot.
Gisteren sprak ik Marietje uit Breskens.

Marietje is vijf als haar moeder in 1932 overlijdt. Haar vader is landbouwer in Zeeuws-Vlaanderen, en heeft het te druk om voor haar te zorgen. Er komt een dienstbode om zich over Marietje te ontfermen en het huishouden te runnen.

Nu is Marietje zesentachtig. Als Marietje over de dienstbode begint te praten straalt ze - glimmende ogen en een schaterlach: 'ze zorgde zo fijn voor me,' zegt ze, 'we gingen samen op stap met het veer en de trein, naar Walcheren en Zuid-Beveland en weer terug. Ze zong voor me, maakte heerlijke appelmoes en als ik verdrietig was mocht ik bij haar op schoot.'

Och, en die dienstbode - dat weet ik dan weer - was zo gelukkig dat ze voor Marietje mocht zorgen. 'Het was een hele mooie tijd,' zou ze nog vaak zeggen, 'samen met Marietje'.
Die dienstbode was mijn oma. Ze stierf 23 jaar geleden, maar als ik Marietje over haar hoor praten is ze ineens weer dichtbij. Dan ruik ik de geur van haar appelmoes en hoor ik haar stem. Lekker is dat. Brok in mijn keel enzo.

Marietje en ik gaan brieven schrijven, dat hebben we elkaar beloofd, gewoon nog met een envelop en een postzegel. Want internet is haar te gortig, zei ze. Dus ik zit nu te wachten - wiebelen - totdat de regen stopt, zodat ik naar de brievenbus kan lopen en een ansichtkaart erin kan gooien, naar Breskens. Zo fijn.

zeeuwse poppen
Wel eens koffie in een blauw kopje gekregen?
Dat is een slecht teken, zo heb ik net gehoord.

En wel hierom:
Vroeger kreeg de oudste zoon uit een boerenfamilie de boerderij. Zo was het nou eenmaal. Dikke pech voor de tweede, derde, vierde etc zoon. Dochters waren voor de erfopvolging al helemaal nutteloos. Die mochten alleen melken en karnen en helpen bij het huishouden, maar niet de baas zijn. (dus die boerinnen uit Boer zoekt vrouw bestonden vijftig jaar geleden gewoonweg niet)
Als nou een boer alleen maar dochters had, dan had hij een fiks probleem. Een dochter moest dan DE perfecte schoonzoon schaken, aan wie de boer zijn boerderij toe durfde te vertrouwen. Als de dochter een verloofde mee naar huis nam, om kennis te maken, dan bekeek de boer de jongen als hij aan kwam lopen. Hij praatte met hem en vroeg zijn vrouw om de jongen een kop koffie te geven.

Belangrijke info hierbij: in de zondagse servieskast stond 1 blauw koffiekopje.

Als de boer de jongen nu niet geschikt achtte, dan vroeg hij zijn vrouw het blauwe kopje te gebruiken. De arme verloofde wist wat dat betekende: hij kon meteen afdruipen.

Weer wat geleerd vandaag - nu even een bakkie doen.

koffie
Sommige mensen zijn aan de drugs. Ik ben aan de research. Net zo verslavend.
Want elke keer als ik een mysterie uit het verleden ontrafeld heb, komen er weer tientallen nieuwe vragen naar boven.
Ik duik archieven in en beleef intense contacten met Heemkundekringen, bidprentjes-dealers en genealogie-fanatici. En dat alles om de levenswandel van mijn (over)grootouders in kaart te brengen. In eerste instantie op verzoek van mijn vader. Maar nu de verslaving heeft toegeslagen ook voor mezelf.

Feit: bidprentjes-dealers, archiefmedewerkers en genealogie-fanatici zijn de meest vriendelijke, behulpzame burgers van Nederland. Ik zou ze allemaal kunnen voordragen voor een lintje.

Soms doe ik superontdekkingen: vorige week probeerde ik een telefoonnummer uit een adressenboekje uit 1978. De dame in kwestie - 86 jaar - woonde er nog steeds, en vertelde me in Zeeuws dialect haar dierbaarste herinnering aan mijn oma, die 80 jaar geleden voor haar had gezorgd. Rode oren had ik. Een cadeautje.

Ik ontdekte dat mijn overgrootmoeder een rasfeministe was. In 1901 verliet ze - zwanger en met drie kinderen - haar man en duwde er een echtscheiding doorheen, om een winkeltje te beginnen in fournituren.
En dat ik stoere grootouders had, die de stap durfden te nemen om vanuit Zeeland naar de nieuwe polder te verhuizen, de Wieringermeer, een ware emigratie naar kaal land.
En ik weet nu hoe ik - als achterkleinkind van een bastaardzoon - eigenlijk had moeten heten. Al hou ik het liever op Rijk.

Elke dag - als het even kan - sluip ik naar mijn schrijfhok. Daar blader ik door stoffige boeken die een antiquariaat voor me wist te traceren en lees ik over wachtmeesters, superboeren en pioniers, over mijn familie, en schrijf het op. Een ontdekkingstocht is het. Een verslaving. En ik kan pas afkicken als het verhaal af is.

Geloof me. Het is de beste drug ever.
In het kader van grenzen verleggen en uit je comfortzone treden en je moet alles een keer geprobeerd hebben liftte ik op mijn 16e door Frankrijk (hoe naïef), zong ik op mijn 20e in een rockband (hoe vals) en rende ik op mijn 29e de marathon van New York (hoe pijnlijk).

Maar zo rond mijn 30e veranderde dat. Ik werd voor-zich-tig.
Kwam het door mijn verloofde? Het moederschap? De leeftijd?

Ik weigerde te springen van het bungyplatform, ik voelde me diep ongelukkig in een metrostation rond de avonduren en als ik een presentatie moest houden oefende ik eerst 30 keer en durfde dan alleen na een triple espresso met extra suiker.

Totdat ik het schrijversmantra ontdekt:
Alles Is Research.
Alles Is Research.
Alles Is Research.

Ik denk nu bij nieuwe dingen die ik doe 'ook al loopt alles helemaal in de soep, dan heb ik nog steeds wel een goed verhaal'. En het werkt: afgelopen woensdag vertrok ik weer eens uit mijn comfortzone, dit keer naar de bergen, om kou en mist te weerstaan en van een berg af te roetsjen. Ik ben teruggekomen met rauwe schenen, een verbrandde kaaklijn, vreselijke spierpijn, een heerlijke overwinningsroes én een zak vol inspiratie voor een nieuw verhaal.

Geloof me: Alles Is Research.

ski
Mijn opa schreef een verslag over de onderwaterzetting van de Wieringermeerpolder. Ik heb het vandaag eindelijk gelezen.

Het document telt tien vellen met krulletters en begint zo:
10 april 1945
De wrede oorlog loopt ten einde. We horen al kanonnen bulderen in Friesland, gevechten van de Canadezen tegen de Duitsers. De mensen krijgen een gevoel van opluchting nu de bevrijding van het tartarendom schijnt te naderen.
Intussen werkt de boer op het land, geholpen door het mooie voorjaarsweer zodat alles vlug en goed verloopt. De mooie Wieringermeer belooft weer veel. De koolzaadvelden staan al prachtig in bloei en onze vier bijenvolken verzamelen volop honing. Het vee wordt uit de stallen naar de weiden gebracht, de vrouwen zijn bezig met de grote schoonmaak en we hopen dat de oorlog zonder grote rampen aan ons voorbijtrekt.

... en dan blazen de Duitsers de dijken op en stroomt alles onder...

verslag Rijk

Wordt vervolgd.
Ik was vandaag op een kerkhof in Zeeland, helemaal alleen, te midden van scheefgezakte grafstenen en modderpaadjes. Ik wist niet hoe ik me voelde: meelevend om de tragiek die van de grafstenen af te lezen was of nerveus omdat de situatie - een helemaal leeg kerkhof behalve ik en ... nou ja - me herinnerde aan die videoclip van Michael Jackson.

Het was lang geleden dat ik op een kerkhof was geweest.
Gelukkig, dacht ik nog.

Gelukkig? Nee. Dat was helemaal niet goed, dat ik dat dacht.
Ik zou veel vaker op een kerkhof moeten komen. Niet om iemand te begraven - nee alsjeblieft niet, maar wel om te gedenken, om te berusten, om stil te staan bij het leven en om de grafstenen van mijn voorouders wat op te poetsen. Want ik zag graven van 2 of 3 jaar oud met teksten als 'onze zeer geliefde moeder' en 'wij zullen u nimmer vergeten' en 'voor altijd in ons hart' met barsten in het marmer en compleet overwoekerd door onkruid.
De vergeten grafstenen stemden droevig.

Tot ik bij dat ene graf kwam. Hij lag wat alleen, die man die 86 was geworden, en nu precies 83 jaar en 6 dagen onder de grond lag, maar op zijn graf stond een nieuw plantje, in een blauwstenen pot en met ontluikende paarse bloemetjes. Iemand dacht nog steeds aan hem. Mooi zeg.

Ik verliet het kerkhof met hoop, en bakken vol inspiratie.
Vandaag was ik in het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC), gevestigd in het zeventiende-eeuwse fort de Citadel in Den Bosch. Mooi, heel mooi, maar ik kwam niet voor het fort. Ik was daar omdat ik op het online archief van het BHIC onder het kopje 'Criminele voorouders' mijn oma's naam had ontdekt. Een smetje, een foutje, een overtreding, een misdaad; ik had geen idee wat mijn oma had uitgespookt.

Proces-verbalen en vonnissen zijn niet online in te kijken, en daarom toog ik naar dat fort. En daar zat ik, te midden van dertien kartonnen dozen met massa's gerechtelijke documenten, aangedragen door een kromme morsige man (zoals een archiefmeneer hoort te zijn).

Vonnis oma

Ik moest wat ingewikkelde krulletters en ouderwetse woorden doorgronden en wist het toen:
Mijn oma, 22 jaar, wordt op 6 december 1923 staande gehouden met haar rijwiel (lees: fiets) op de weg Rucphen-Zundert (het vroor en het was een pokke-end, zo heb ik later opgezocht). Ze kan niet de rijkaart 1923/1924 die bij het rijwiel hoort tonen, en daarom krijgt ze een rechtszaak aan haar rok wegens 'overtreding tegen het weggeld.'

Het weggeld?
Ja, het weggeld: In 1907 wordt door de provincie Noord Brabant besloten dat iedereen die gebruikt maakt van de provinciale wegen (en auto's waren er amper nog) met een fiets, een paard en wagen, al zit iemand op een muilezel, belasting moet betalen.
Wow.
Dat wist ik niet dus hè. En dat heb ik vandaag ontdekt.

De rechtbank veroordeelde mijn oma tot 3 gulden boete of 3 dagen hechtenis. Een vrij klein smetje, vind ik.

Wat heb jij vandaag ontdekt?

Nav dit blog vroeg het BHIC me een blog te schrijven over mijn bezoek aan het Citadel. Het verscheen op brabantbekijken.nl. 
In elk verhaal dat ik schrijf komt - ongewild soms - iets autobiografisch terug.
Zo had ik een vergelijkbaar auto-ongeluk als Martha in Dieptepunt. Ook op zaterdagmorgen, ook op weg naar het zwembad, en ook ik werd compleet overrompeld door de reactie van de persoon die me aanreed.
In #boek2 krijgt hoofdpersoon Ellen te maken met een problematische zwangerschap, een gebeurtenis die ik kan schrijven vanuit eigen ervaring. (zie ook blog kerstverhaal)

Mijn vader zit met dat autobiografische een beetje in zijn maag. Hij projecteert de vaders in het verhaal op zichzelf, wat echt TOTAAL niet mijn bedoeling was. In Dieptepunt is de vader een norse buxuskweker en in #boek2 een professor met een alcoholprobleem. Mijn vader is dat allemaal niet. (overigens ben ik ook zelf nooit de hoofdpersoon - ik moet er niet aan denken)

Maar nu. Ik voel een intense drang om het beeld dat ik van mijn vader heb aan hem te laten zien, en daarmee het tegendeel van zijn projecties te bewijzen. Ik heb hem beloofd om in #boek3 een waarheidsgetrouwe versie van hemzelf naast de hoofdpersoon te zetten. Mijn vader gaf me daarop onderstaand boek.

 

Ik moest lachen, sloeg het boek open en begon te lezen. Nu ben ik om. De interviews met de boerinnen geven een heel nieuw zicht op de wereld waarin mijn vader is opgegroeid. Een prachtig, intrigerend en leerzaam boek. Binnenkort ga ik naar Zeeland, om verder te werken aan mijn goed lijkende vaderfiguur. Hij kan zijn borst nat maken.....
Er is een verhaal dat ik moet schrijven. Omdat mijn vader het me vroeg, en ook omdat elke keer dat ik er aan werk, ik vervuld word van trots.

De synopsis:
Cornelis wordt op 19 december 1895 in Kruiningen (Zeeland) geboren. Hij is de tweede zoon van een landbouwer, en dat betekent dat hij een eigen boerderij op zijn buik kan schrijven. Zijn broer heeft het recht op de ouderlijke hoeve. Maar Cornelis is trots, ambitieus en een harde werker: een sterke boer met handen als kolenschoppen. Hij weet: ooit komt er een eigen boerderij.
1930: de afsluitdijk wordt gebouwd en de Wieringermeer wordt ingepolderd. Het is crisistijd, maar daar, in het hoge noorden, worden boerengezinnen aan land geholpen. Het is misschien een mogelijkheid. Cornelis werkt en spaart.
In 1935 trouwt hij met Adriana. Hun eerste dochter wordt maar twee dagen oud. Er volgen twee gezonde zonen, een gezin is gesticht. En dan is de dag daar. Cornelis zet zijn handtekening en Adriana verzamelt de belangrijkste spullen, ze kleedt de jongens warm aan, neemt afscheid van haar familie en ze gaan. Weg uit Kruiningen, naar het noorden, waar ze de mensen amper zullen kunnen verstaan.
Aardappelen, bieten en uien. Een paar paarden, een grote schuur, voldoende loonwerkers. Cornelis bouwt zijn boerderij op het nieuwe land, zijn land, de Wieringermeerpolder. De dagen zijn lang, de grond is vruchtbaar. Er komen nog twee kinderen bij. 
Oorlogstijd; onderduikers, hongerigen, ze komen naar de boerderij en Cornelis helpt ze. In de polder is het veilig. Tot april 1945. Als in een laatste stuiptrekking breken de Duitsers de dijken door en stroomt de Wieringermeerpolder onder water. De boerderij, de grond, alles loopt onder. Midden in de nacht moet het gezin vluchten. Met paard en wagen, wat huisraad en vier kleine kinderen rijden ze naar Wieringen, waar ze onderdak vinden bij een andere boer. Ze moeten wachten tot de Wieringermeer opnieuw droog wordt gelegd. In tussentijd leert Adriana de kinderen lezen en werkt Cornelis voor de boer. In 1947 wordt hun jongste zoon geboren. Adriana is dan 46, Cornelis 52. De oorlog is voor hen pas voorbij als ze terugkeren naar hun eigen stuk land. Daar bouwen ze opnieuw de boerderij op, en de verdere toekomst van de familie Rijk. 

'Ach toe, schrijf eens een spannend verhaal over ons, iets als 'Dood in de dugout', ja, ja, jaah!' Dertien dames in grasgroene poloshirts kijken me hoopvol aan en praten: 'Genoeg intriges op een hockeyclub, ik kan er zo een paar verzinnen, wist je bijvoorbeeld al van die scheids, die, die..... en trouwens, zo'n stick hè, daar kan je gemakkelijk iemand de hersens mee in slaan hoor, zeker weten.'

Ik prop snel nog een bitterbal in mijn mond zodat ik onmogelijk valse beloftes kan uitspreken. Misschien, misschien, is het inderdaad iets, zo'n hockeyteam dat zelfs op het laatste niveau nog geen wedstrijd heeft gewonnen - wat vele verborgen frustraties bloot legt -, maar dan wordt het wel #boek4.

#Boek3 moet eerst dringend geschreven worden. Ik heb namelijk nog een appeltje te schillen met de setting 'kantoor/projecten/collega's/heisessies' en dat moet uit mijn pen. De afgelopen vijftien jaar heb ik ervaring opgedaan met geinige kantoorhumor, met intens verdrietige reorganisaties, met miscommunicatie en fraude, met ontruimingen vanwege brand en bommeldingen, met duistere en doelloze heisessies en met veel, heel veel lijken die uit kasten vallen gedurende een project.

Sinds anderhalve maand ben ik kantoorloos. Het ideale moment is aangebroken om mijn trauma's te verwerken door ze in een geniaal spannend verhaal te stoppen. De personages, de structuur en het plot krijgen langzaam maar zeker vorm, en ik kom ondertussen mijn vijftien jaar research te boven.
Een win-win situatie, zouden we zeggen op kantoor.



Ik dacht ooit dat research iets was als: de schrijver die met een onderzoekende blik, een leren schoudertas, een moleskine in de hand en al zijn zintuigen op scherp, door exotische landen of onderaardse gangen trekt, om zijn ervaring ter plekke treffend op papier te zetten. Maar het is heel anders.

Research doen is vrij eenvoudig te organiseren - tenzij science fiction je genre is - en niet bepaald romantisch.

Voor #boek2 ging ik op pad naar Delft. Nou heb ik 6 jaar in Delft gewoond, (en tig rijlessen door alle wijken heen gehad), dus ik kan best zeggen dat ik het een beetje ken. (daarbij zijn Google maps en streetview geniale hulpmiddelen op afstand).
Toch ontdekt ik talloze dingen voor het verhaal:
- dat er bij het ouderlijk huis van mijn hoofdpersoon gele brandweerkranen op de stoep stonden.
- dat er geen eendjes in de vijver zaten, maar meerkoeten, en dat het ook eigenlijk geen vijver was, maar meer een soort riviertje.
- dat er heel vriendelijke parkeerwachten zijn die begrip hebben voor verkeerd geparkeerd auto's van onwetende schrijvers.

Ik liep routes na die mijn personages lopen. Ik betrad een volkstuinencomplex en bestudeerde schuurtjes en moestuinen. Ik hurkte achter een lage heg, snoof de geur van tomatenplanten op en verzwikte mijn enkel (per ongeluk, maar het kwam goed van pas voor het verhaal).
En tenslotte belandde ik op het politiebureau. Een alleraardigste politieagent vertelde me alles wat ik moest weten. Ik hield mijn moleskine in mijn tas - elke beweging zou tijd kosten en de stroom woorden kunnen verstoren - en sloeg alles op in mijn hoofd. Na het afscheid nemen wist ik niet hoe snel ik naar huis moest, om mijn laptop open te klappen en alles wat ik had gehoord en ervaren in tekst om te zetten. De adrenaline was niet te stuiten.

De kekke brandweerkranen en vriendelijke parkeerwachten gaan #boek2 niet halen, maar wauw, wat een toffe dag. Research is niet romantisch, wel vrij eenvoudig, absoluut noodzakelijk, maar bovenal: inspirerend.

Verhaallijn staat. Personages zijn bekend. Research doen. Even kijken. Wat heb ik nodig?
Iets over onvruchtbaarheid -> ik check even een kennis die gynaecoloog is.
Iets over architectuur -> ik check even wat vrienden die Bouwkunde studeerden.
Iets over een weggelopen kind -> ik check even de nicht van een ex van een vriendin, die rechercheur is.
Iets over een junk -> .....

Mijn inner circle zweeg toen ik een rondje deed. Ken je een junk? Zelf wel eens wat gebruikt? Verslaafd geweest? Nee, niet een sigaret of een keertje paddenstoel/joint/pilletje, maar het echte werk: snuiven, spuiten, langere termijn.
Niemand gaf gehoor.

Over op het stappenplan:
1. Check Google over verslavingen
2. Observeer een junk
3. Interview een junk
4. Word zelf een junk

Ik stopte na 1. Niet omdat ik de vervolgstappen gênant vond en ik domweg niet durfde, maar dankzij twitter. Good old twitter. Ik had namelijk een nieuwe volger. Studiegenoot J.
Ooit - een vervlogen herinnering ebde terug - zaten J. en ik aan de bar en dronken we bier. J. trok zijn mouw omhoog en liet me de binnenkant van zijn arm zien; gaten. Kleine zwarte cirkeltjes. Goh, zei ik, niet begrijpende wat ik zag, met mijn zeventien jaar groen. Tsja, zei hij.
Pas dagen later realiseerde ik me wat ik had gezien. J. verscheen toen al niet meer in de studiebanken. 

Vorige week had ik contact met J. Hij was een brave huisvader geworden. Een architect. Met een moestuin. Ik kon het toeval niet bevatten: hij was mijn hoofdpersoon, van vlees en bloed.

Ik heb J. niets verteld over zijn gelijkenis.  
Het maakt me toch geen biet uit zo'n thriller, hoorde ik hem zeggen. Mijn hoofdpersoon leest namelijk alleen architectuurboeken.
En dat klopt.

moderne architectuur