Posts tonen met het label schrijven. Alle posts tonen
Posts tonen met het label schrijven. Alle posts tonen
De website synoniemen.net is een superhulp. Voor als ik bijvoorbeeld te vaak hetzelfde woord in een alinea gebruik of een nog beter bijvoeglijk naamwoord zoek. Ook op mijnwoordenboek.nl kijk ik regelmatig ter inspiratie.
Er zijn zoveel mooie woorden te vinden:

Een fijnproever is een lucullus of eventueel een voedie.

Een kind is een broedsel of een loot.

Een deugniet een kataas of een lorejas.

Een naald is een malie.

Een volk een crapuul.

De beste bron voor mooie woorden is wel de Nederlandse Encyclopedie, en dan vooral de recent gezochte betekenissen. Zo interessant waar anderen mensen op zoeken.

Zo leerde ik vandaag wat heparine is, en mayahana, en allodiaal. Niet dat ik die woorden durf te gebruiken hoor, want over precies een half uur ben ik de betekenis al weer vergeten, maar mooi zijn ze wel.

Luimig, plezant, amusant en jofel is het, al die prachtige woorden zomaar op je beeldscherm (of beter: leesvenster). Voordat ik het weet zit ik vol inspiratie te schrijven, dit blogje bijvoorbeeld, mijn internetdagboek.

betekenis blog


NB. Check ook de hashtag #woordliefde op twitter. Een vat vol mooie woorden!
Ik had gisteren een fietsvaldag. Al zat ik geen moment op de fiets.

Een kind dat leert fietsen valt. Dat hoort zo. Mijn driejarige is er het levende bewijs van. Ik leg mijn hand op zijn onderrug, roep dingen als 'je kunt het' en 'blijven trappen' en bovenal 'vallen is niet erg, daar leer je van', ren naast hem en sus en kus zijn geschaafde knie of gekneusde teen. Sinds kort kan hij een stukje los fietsen. Superknap, vind ik dat.

Gisteren viel ik zelf - symbolisch dan.
Ik ben al maanden aan het schrijven. Op dit blog, aan #boek2 en #boek3 en #boek4, en aan andere topgeheime schrijfklussen. Ik schrijf en type en zet verhalen zwart op wit. Dat is hartstikke mooi en fijn, maar ook moedeloos geploeter soms. Dan wil ik een 'je kunt het' of een hand op mijn onderrug. Gisteren was zo'n dag dat ik een zetje nodig had. Maar ik kreeg het tegenovergestelde: gemene boomwortels en harde hagelstenen, en donderde van mijn fiets. Even bleef ik beduusd liggen.

's Avonds vond ik een citaat op twitter van @franxine:
Succes is 1x vaker opstaan dan je valt. 
Dat hielp.
Een nachtje slapen ook.

Vanochtend ben ik weer opgestapt. Een beetje beurs misschien, maar ik schrijf weer.

Fiets

Gisteren sprak ik Marietje uit Breskens.

Marietje is vijf als haar moeder in 1932 overlijdt. Haar vader is landbouwer in Zeeuws-Vlaanderen, en heeft het te druk om voor haar te zorgen. Er komt een dienstbode om zich over Marietje te ontfermen en het huishouden te runnen.

Nu is Marietje zesentachtig. Als Marietje over de dienstbode begint te praten straalt ze - glimmende ogen en een schaterlach: 'ze zorgde zo fijn voor me,' zegt ze, 'we gingen samen op stap met het veer en de trein, naar Walcheren en Zuid-Beveland en weer terug. Ze zong voor me, maakte heerlijke appelmoes en als ik verdrietig was mocht ik bij haar op schoot.'

Och, en die dienstbode - dat weet ik dan weer - was zo gelukkig dat ze voor Marietje mocht zorgen. 'Het was een hele mooie tijd,' zou ze nog vaak zeggen, 'samen met Marietje'.
Die dienstbode was mijn oma. Ze stierf 23 jaar geleden, maar als ik Marietje over haar hoor praten is ze ineens weer dichtbij. Dan ruik ik de geur van haar appelmoes en hoor ik haar stem. Lekker is dat. Brok in mijn keel enzo.

Marietje en ik gaan brieven schrijven, dat hebben we elkaar beloofd, gewoon nog met een envelop en een postzegel. Want internet is haar te gortig, zei ze. Dus ik zit nu te wachten - wiebelen - totdat de regen stopt, zodat ik naar de brievenbus kan lopen en een ansichtkaart erin kan gooien, naar Breskens. Zo fijn.

zeeuwse poppen
Afgelopen dinsdag vond de maandelijkse pubkwiz plaats. De vragen gaan over geschiedenis, natuurkunde, literatuur, politiek, chemie etc etc en er is altijd een vraag over een stijlfiguur. En die heb ik werkelijk nog nooit goed gehad. Vrij schandalig, vond ik dat.

Ik las de stijlfiguren-blogs van drs.Pee, en die hielpen me goed op weg, maar ik had voor mezelf een eigen lijstje nodig. Om me voor te bereiden op de pubkwiz - en voor als ik weer eens schrijf - en voor iedereen die wel eens schrijft - en de stijlfiguren maar niet kan onthouden, zet ik ze hier even snel op een rij.

Vooropplaatsing (prolepsis): een voorwerp als eerste woord in een zin plaatsen, om het meer gewicht te geven.
Tuinieren, ik vind er niets aan.

Pleonasme: de dubbelopcombinatie.
Het groene weiland, de witte schimmel (die van Sinterklaas).

Opsomming: een aantal feiten, mededelingen achter elkaar plaatsen.
Op mijn bureau liggen pennen, potloden, schriften, boeken, losse blaadjes en een botte schaar.

Overdrijving (hyperbool): om de tekst te versterken.
Ik moet zeker nog een miljoen overhemden strijken. 

Repetitio (herhaling): om tekst te dramatiseren.
Hij rende en rende, tot hij niet meer kon.

Vergelijking (beeldspraak): maakt de overeenkomst expliciet.
Zo sterk als een beer.

Tautologie: het benadrukken van een woord met een vergelijkbaar woord. 
Schots en scheef.

Personificatie: Levenloze dingen worden voorgesteld als wezens.
Dat vriendelijke huisje.

Synestesie: Zintuigelijke waarnemingen worden door elkaar gehaald.
Schreeuwende kleuren.

Understatement (parabool): om te ironiseren of te bagatelliseren.
Het leven duurt maar een paar tellen.

Alliteratie: als de beginletters hetzelfde zijn.
Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindelaan.

Contaminatie: samenvoegen van twee vergelijkbare woorden.
Optelefoneren, verexcuseren.

Er zijn nog veel meer stijlfiguren. Op wikipedia vind je een enorme lijst.
Voor mij is de samenvatting hierboven wel afdoende, denk ik, om me door de volgende pubkwiz-stijlvraag heen te slepen, en anders zal ik hem alsnog aanvullen. Een groeiende lijst dus. (en dat is een ... personificatie - denk ik)
Sinds een week ben ik lid van het UWV. Ik heb mijn leaseauto ingeleverd, een OV-kaart aangeschaft en de iPad 'van de zaak' uit de handen van mijn kinderen gegrist en aan mijn ex-werkgever teruggegeven.
Van het UWV kreeg ik een online werkmap waarin alle rechten en plichten die bij een uitkering horen netjes staan opgesomd. Ik heb de training 'solliciteren' doorlopen, mijn cv ge-upload en mijn relevante sollicitatieactiviteiten ingevuld. Een mooi geautomatiseerd systeem hoor, mijn online werkmap.

werkmap

Mijn werkmap vraagt me niet: Wat wil je eigenlijk (met de rest van je leven)?
Dat snap ik wel. Ik verwacht ook geen toegespitste midlifecrisis-therapie vanuit het UWV. Ik hóór een baan te hebben: ik heb een goede opleiding gehad op kosten van de staat, ik ben gezond en best snugger, dus dan moet je niet zeuren maar gewoon aan de bak. (en daarbij hou ik heel erg van suffe kantoorhumor, zompige slagroomtaart en een kroket bij de lunch, en waar krijg je dat allemaal? juist)

Maar vandaag vroeg iemand het zomaar aan me: Wat wil je nou eigenlijk?
Mijn antwoord was er meteen: 'schrijven.'

Schrijven, schrijven, schrijven.
Ik wil associëren en visualiseren en beelden scheppen, ik wil woorden breien tot prachtige zinnen en ik wil een verhaal vertellen, een verhaal dat de lezer boeit.

'Maar ja,' zei ik ook, 'met schrijven verdien je geen droog brood. Dan kan de hypotheek het wel shaken en sus ik nooit mijn studieschuldgevoel naar de staat toe.'
(en in mijn achterhoofd klonk steeds dat stemmetje van Calimero: 'en dat is niet eerlijk')

Calimero

Ik wik en weeg, ik dub en dub, ik schrijf en solliciteer en solliciteer en schrijf. En dat leidt dan weer tot een spannend verhaal over een sollicitatiegesprek en hele sterke sollicitatiebrieven. Hoop ik.
Of niet.

Ik schreef een brief aan de Volkskrant - en heb hem inmiddels verstuurd.

zeikwijf

‘Zeikwijf’ staat er op de borden die de kinderen ophouden. Nou inderdaad. Met grote ergernis heb ik het artikel in de Volkskrant Magazine van 22 maart gelezen. Amper nuanceringen, alleen maar ja-knikkers op een lange klaagzang over het hebben van kinderen. Het maakte me zo boos dat ik nu een ingezonden brief zit te typen.

Kinderen maken niet gelukkig. Nee, hoezo? Kreeg je dan kinderen om gelukkig te worden?

Ja, ik heb zelf kinderen – 3, 6 en 8 jaar oud. Ja, een lege koelkast en zeurende kleuters is een lastige combinatie. Ja, een heleboel films zijn verdwenen uit de bios voordat ik een oppas geregeld heb. Ja, ik mis de wandelvakanties en het ‘lekker doen waar ik zin in heb’. Ja, ja, ja. Maar om daar over te zeiken, te zielenpieten, te zeggen dat kinderen lastig zijn? Om daar een artikel aan te besteden in een journalistiek blad?

Er zijn echt ergere dingen op de wereld. 

Dus tel je zegeningen, beste ouders, en hou alsjeblieft op met zeiken. En lieve Volkskrant, laat me nooit meer zo'n artikel lezen in die enige vrije minuut die ik mezelf op zaterdag kan toe-eigenen.
Vier wortels
Want je bent vier
Wel waar
Vier

Zit nou stil
Elk kind
lust wortels
Ellebogen
van tafel
Nu

Rundervink
Wat?
Niet waar
Niet zeuren
Eten
Hup

Mijn opa schreef een verslag over de onderwaterzetting van de Wieringermeerpolder. Ik heb het vandaag eindelijk gelezen.

Het document telt tien vellen met krulletters en begint zo:
10 april 1945
De wrede oorlog loopt ten einde. We horen al kanonnen bulderen in Friesland, gevechten van de Canadezen tegen de Duitsers. De mensen krijgen een gevoel van opluchting nu de bevrijding van het tartarendom schijnt te naderen.
Intussen werkt de boer op het land, geholpen door het mooie voorjaarsweer zodat alles vlug en goed verloopt. De mooie Wieringermeer belooft weer veel. De koolzaadvelden staan al prachtig in bloei en onze vier bijenvolken verzamelen volop honing. Het vee wordt uit de stallen naar de weiden gebracht, de vrouwen zijn bezig met de grote schoonmaak en we hopen dat de oorlog zonder grote rampen aan ons voorbijtrekt.

... en dan blazen de Duitsers de dijken op en stroomt alles onder...

verslag Rijk

Wordt vervolgd.
Ik mag de biografie schrijven van een inmiddels overleden persoon, die per ongeluk (dit is een bizar onderdeel van het levensverhaal) geboren werd in een klein dorp in West Brabant.
Het is een eer, maar ik heb geen ervaring in het schrijven van biografieën. Daarom zat ik gisteren bij Scriptplus in Amsterdam, bij de workshop Levensverhalen schrijven.
Er was maar een andere medecursist. In het voorstelrondje vertelde ze dat ze uit West Brabant kwam.

Je raadt het al.
Haar woon-en geboorteplaats (en die van haar voorouders) was hetzelfde als die toevallige geboorteplek van mijn hoofdpersoon.

Ik heb even mijn wiskundeknobbel wakker geschud en kwam tot de conclusie dat de de kans op een dergelijke ontmoeting 0,03% is.
(aantal inwoners dorp/aantal inwoners NL) = 4.900/16.805.037 = 0,03%

Toeval?
Nee, ik denk dat het een seintje van boven is, dat ik goed bezig ben.

engel
Hoofdpersonage van #boek3 bezorgt me al nachtenlang een slechte slaap. Tamar heet ze, onrustig en hyperactief spookt ze door mijn hoofd. Maar zodra ik mijn ogen opendoe zijn de beelden en stemmen vervaagd en ben ik geen steek wijzer. Wat zit haar dwars?

Met wallen onder mijn ogen als overjarige theezakjes reed ik vanochtend twee uur lang over de A28. Ik was alleen in de auto, slechts vergezeld door koffie van de Shell en Vroege Vogels op de radio. Zonder dat ik het doorhad stapte ergens tussen Hoogeveen en Zwolle Tamar in.

Terwijl de zon me bijna verblindde vertelde Tamar over haar wens om een gezin te stichten, een zo intense behoefte die overal in haar lijf en hoofd aanwezig was, maar waar ze niet meer in durfde te geloven, nu ze door haar grote liefde was ingeruild voor een andere dame. En dus had ze zich maar overambitieus op haar werk gestort en probeerde ze zich koelbloedig door bruiloften en kraamvisites van haar vriendinnen heen te slaan.
Aha, dacht ik, en plop, weg was ze.

Volgens mij ga ik vanavond prima slapen.
Midden in de nacht flitste het door mijn hoofd: het uur U.
Waar kwam die term vandaan? Een film die ik had gezien? Een boek?
Het uur U. Het zou een mooie beginzin kunnen zijn.
Er lag geen notitieblokje op mijn nachtkastje en het was te koud om er uit te gaan, het licht aan te klikken, door de gang te hobbelen naar de woonkamer, papier en pen te zoeken en de zin op te schrijven. Er zat niets anders op dan - hoe risicovol ook - het gewoon te onthouden.
Het uur U.

De volgende ochtend was er iets wonderbaarlijks gebeurd. Het uur U zat nog in mijn hoofd. Google vertelde me dat Martinus Nijhoff in 1936 een gedicht had geschreven getiteld Het uur U, maar ik had nog nooit van de beste man gehoord. Dus hoe kwam die term in mijn hoofd?
Nou ja. Schouders ophalen, browser afsluiten, aan de slag.
Het uur U. Ik schreef de eerste zin van mijn verhaal.
En nog wat meer.

Toen, computer uit, sollicitatiepakje aan, auto in. Ik moest naar Den Bosch.
A27, A2, huppakee, en net voordat ik de Waal overstak, viel mijn blik zomaar op het bord met de naam van de brug.

Martinus Nijhoffbrug.


Mijn sollicitatiegesprek. Het uur U. Martinus.
Ach zo. 

Het gedicht het uur U vind je hier.
'Non bevalt van baby' luidde de titel van een nieuwsbericht gisteren. De betreffende dame beviel - volgens het bericht onwetend van de zwangerschap - van een jongetje. Ze noemde hem naar de paus, Franciscus.

Ik word altijd heel gelukkig van babynieuws, maar deze keer wist ik het niet. Te bizar. Enige achtergrondinformatie ontbrak, maar kon ik zelf misschien invullen:
Was het de leuke loodgieter geweest die de wijwatertank kwam dichten? Was het de attente boer die haar adviseerde over de moestuin, zo tussen het struikgewas. Of had deze dame een exotisch dubbelleven inclusief sexy jurk, hoge hakken en een hippe verloofde? Dat gunde ik de kersverse moeder wel, iets romantisch of rebels, en verder niets gruwelijks, want dat kon natuurlijk ook.

Ik gooide het nieuwsbericht op twitter, alert voor leuke grapjes over onbevlekte ontvangenissen. Maar de retweets en reply's zeiden: schrijf dit verhaal. Dit is toch de inspiratie waar elke schrijver op wacht?

En dat is het nou net. Echt nieuws, vol inspiratie, maar bijna niet te bevatten: kan dat de basis zijn van een realistisch verhaal met geloofwaardige karakters?

Ik weet het niet.

Muisstil moet het zijn als ik schrijf. Geen kruipende kinderen onder de tafel, geen achtergrondmuziek, geen verkeersgeluiden van buiten. Sinds kort kan ik me terugtrekken in een soort van schrijvershol: een kamertje tussen het washok en de garage met een oude eettafel en een afgekeurde bureaustoel.

Alle geluiden worden door een dikke deur buiten gesloten. In principe ten minste, want de deur kan niet op slot en dus gaat, binnen twee minuten nadat ik heb geroepen 'ik ben er even niet', de deurklink naar beneden. Een huilend kind inclusief bloedneus en geschaafde knie kijkt me aan. 'Kun je even helpen, mama?'
'Waar is papa dan?'
'Naar de appie.'
Ik sus, stelp, maak limonade, sluip weg en sluit de deur achter me. Een tel later schiet die open:
'Ik ben Ollie kwijt.' De grootste pruillip ter wereld gooit zich aan mijn voeten.
Ik neem me voor de woorden die ik wilde typen te onthouden, til de peuter op en vind de knuffel gewoon in zijn bed.
'Iedereen een snoepje en nu sssst.'
Drie dropsleutels knikken naar me. Opnieuw; de deur dicht, zitten, typen.
Shit. Wat was het ook alweer?
Voorzichtig gaat de deur open: 'Mag ik op de ipad?' Mijn dochter glimlacht op haar allerliefst.
'Jahaa.'
Ze trippelt weg en laat de deur openstaan.
Ik sta op, schreeuw het huis in: 'als er iets is bel je papa maar,' en sla de deur dicht.
Het duurt even voordat mijn vingers willen, maar dan schrijf ik; drie woorden, vier, vijf, al bijna een hele zin.
De deur zwaait open: 'Er was van alles op de bonus!' Mijn lief zwiept drie megapakken wc-papier het kamertje in.
Ik leg langzaam mijn hoofd op het tafelblad.
Vandaag wordt het m niet.

Eigenlijk kan ik alleen schrijven als ik helemaal alleen in mijn gedachten ben. Als ik de dialogen hardop kan zeggen met de juiste mimiek en klanken, als ik de bewegingen en gebaren van de karakters na kan bootsen, als ik door mijn wimperharen de kleuren van de scène zie en de geuren imaginair kan opsnuiven.

Morgenvroeg is lekker iedereen weg, ik tel alvast de uren af.....
Het moment dat ik doodging was zaligmakend. Mijn onderbuik tintelde en ik zweefde over groene heuvels en okergele akkers. Onder me zag ik net geboren lammetjes hun eerste passen doen en een klein meisje tegen de wind in fietsen. Ik snelde naar een gouden gloed die me zou omarmen. Mijn vlucht stopte abrupt en ik sloeg te pletter. Het geluid van een kettingzaag overstemde de sirene. Twee grote handen pakten me vast en trokken me uit de auto. Witte linten lagen in het gras. Waar was Kariem?

Mijn moeder hangt boven me. Ze huilt. Haar stem is ver weg, alsof dikke filters in mijn oren zijn gezet. Tranen raken mijn gezicht: het enige stuk van mijn lijf dat nog iets doet. Mijn ogen kan ik openen en de linkerkant van mijn mond voel ik trekken, dat is het, verder ben ik dood. Ik kijk naar mijn moeder. Waarom kijkt ze nou niet terug? Ik vraag, ‘waar is Kariem?’ zo duidelijk mogelijk, maar er komt geen geluid uit mijn mond. Ik vraag het haar met mijn ogen. Een moeder zou het allergrootste verlangen in de ogen van haar kind toch moeten kunnen lezen. Ze kan het niet. 
 
Er komen veel mensen langs, ze glimlachen naar me met rode ogen en leggen hun gezicht tegen het mijne. Het kriebelt, maar ik kan er niets aan doen. Soms vraag ik naar wat er is gebeurd, maar niemand reageert. Ze staren naar me en fluisteren tegen elkaar. Ik ben als een mummie in een wit steriel museum.


Kariems vader is er, dezelfde kromme neus en groene ogen. Snikkend houdt hij me foto’s voor; Kariem in een donkergrijs pak met een klein boeket bij de voordeur, mijn moeder met een gespannen blik onder een grote rode hoed, ik in een witte jurk op de trap. Op de laatste foto staat een auto met wapperende linten. Kariem houdt het portier voor me open. De handen van Kariems vader trillen. Hij lijkt de foto’s te willen verfrommelen. Ze vallen uit zijn handen en hij legt zijn hoofd op mijn schoot. Kon ik hem maar aanraken.
 

De ambulancebroeder is langs geweest. Hij legde zijn mond op mijn voorhoofd en kuste me. Als hij me niet uit de auto had getrokken, als hij me had laten vliegen, dan was ik nu bij Kariem geweest, mijn bruidegom. Ik keek de broeder aan. Zag hij mijn blik? Ik zei: ‘Je moet het goed maken, haal de stekker eruit.’ Hij sloeg de deken van mijn lichaam en bewoog zijn handen over mijn lijf. Mijn dode lijf. Zijn tong hing uit zijn mond en hij zuchtte diep.
 

Mijn moeder houdt twee identieke ringen voor mijn ogen en rijgt er een ketting doorheen. Die hangt ze om mijn nek. Ik herken het lichte gevoel in mijn buik. De kamer kleurt roze en ik kom los van de grond. Ik ga Kariem zijn ring brengen. Ik zweef het raam uit, even, val terug en zie witte jassen gehaast de kamer binnenkomen en mijn moeder zich klein maken in de hoek. Ik land in bed. Een zak met vloeistof wordt over me heen getild. Een man wijst naar het apparaat naast me. De andere witte jassen knikken. Ik smeek ze: ‘Laat me vliegen.’ Ik schreeuw zo hard dat mijn hoofd bonkt. Ze horen me niet.
 

Als ik op een nacht wakker blijf - in de hoop dood te gaan door vermoeidheid - ontdek ik wonderlijke taferelen die zich in mijn kamer afspelen. Ik zie een oude arts naar de borsten van zijn mollige assistente grijpen. Ze giechelt en laat hem zijn gang gaan. Een medepatiënt komt binnen en trekt de laden van mijn nachtkastje open. Het papier van de bonbondoos knispert tussen zijn vingers. Soms komt er een oude dame binnen, als ze haar nachtpon optilt en tegen de muur hurkt, klettert er een plas tegen de linoleum vloer. 
Ik blijf voortaan wakker voor deze trouwe bezoekers en hecht me aan de eenzame zielen die in mijn nietszeggende onderwereld een kort geluk vinden. Zelfs aan de ambulancebroeder, die steeds vaker komt. Hij klimt op mijn bed en legt zijn grote lijf op mijn lichaam. Twee keer knijpt hij met zijn ogen en dan is het klaar. Hij laat zich van het bed glijden, slaat de dekens terug en vertrekt.
 

Mijn moeder komt niet meer iedere dag. De laatste keer was ze met een onbekende man en een dikke tas vol archiefmappen de kamer ingelopen. Mijn vinger werd in inkt gedoopt en op een papier gedrukt. In stilte verdwenen ze weer. Die nacht kwamen er twee jongens binnen, die zich verstopten onder mijn bed. Ze fluisterden opgewonden, en kringetjes rook stegen langs mijn deken omhoog. Bij zonsopgang inspecteerde een verpleegster mijn kamer en ontdekte een plas bij de muur. De jongens waren verdwenen.
 

Kariems vader komt langs. Hij is grijs geworden. ‘Jullie moeten samen zijn,’ fluistert hij, ‘de dood had jullie niet mogen scheiden.’ Ik knik zonder mijn hoofd te bewegen. ‘Neem je ringen mee en wees hem trouw.’ Ik staar hem zo intens mogelijk aan. Doe het: trek die stekker eruit. Laat mij naar de warme gloed van Kariem gaan, weg van deze kale kamer, dit kale leven. Opnieuw die tinteling in mijn buik. Hij heeft het gedaan, de stekker is eruit. Ik vlieg over de zee, over groene velden, over besneeuwde bergtoppen naar de gouden gloed, naar mijn bruidegom Kariem. Ik lach zo hard dat mijn kaken pijn doen. Ik ga trouwen.
In elk verhaal dat ik schrijf komt - ongewild soms - iets autobiografisch terug.
Zo had ik een vergelijkbaar auto-ongeluk als Martha in Dieptepunt. Ook op zaterdagmorgen, ook op weg naar het zwembad, en ook ik werd compleet overrompeld door de reactie van de persoon die me aanreed.
In #boek2 krijgt hoofdpersoon Ellen te maken met een problematische zwangerschap, een gebeurtenis die ik kan schrijven vanuit eigen ervaring. (zie ook blog kerstverhaal)

Mijn vader zit met dat autobiografische een beetje in zijn maag. Hij projecteert de vaders in het verhaal op zichzelf, wat echt TOTAAL niet mijn bedoeling was. In Dieptepunt is de vader een norse buxuskweker en in #boek2 een professor met een alcoholprobleem. Mijn vader is dat allemaal niet. (overigens ben ik ook zelf nooit de hoofdpersoon - ik moet er niet aan denken)

Maar nu. Ik voel een intense drang om het beeld dat ik van mijn vader heb aan hem te laten zien, en daarmee het tegendeel van zijn projecties te bewijzen. Ik heb hem beloofd om in #boek3 een waarheidsgetrouwe versie van hemzelf naast de hoofdpersoon te zetten. Mijn vader gaf me daarop onderstaand boek.

 

Ik moest lachen, sloeg het boek open en begon te lezen. Nu ben ik om. De interviews met de boerinnen geven een heel nieuw zicht op de wereld waarin mijn vader is opgegroeid. Een prachtig, intrigerend en leerzaam boek. Binnenkort ga ik naar Zeeland, om verder te werken aan mijn goed lijkende vaderfiguur. Hij kan zijn borst nat maken.....
Er is een verhaal dat ik moet schrijven. Omdat mijn vader het me vroeg, en ook omdat elke keer dat ik er aan werk, ik vervuld word van trots.

De synopsis:
Cornelis wordt op 19 december 1895 in Kruiningen (Zeeland) geboren. Hij is de tweede zoon van een landbouwer, en dat betekent dat hij een eigen boerderij op zijn buik kan schrijven. Zijn broer heeft het recht op de ouderlijke hoeve. Maar Cornelis is trots, ambitieus en een harde werker: een sterke boer met handen als kolenschoppen. Hij weet: ooit komt er een eigen boerderij.
1930: de afsluitdijk wordt gebouwd en de Wieringermeer wordt ingepolderd. Het is crisistijd, maar daar, in het hoge noorden, worden boerengezinnen aan land geholpen. Het is misschien een mogelijkheid. Cornelis werkt en spaart.
In 1935 trouwt hij met Adriana. Hun eerste dochter wordt maar twee dagen oud. Er volgen twee gezonde zonen, een gezin is gesticht. En dan is de dag daar. Cornelis zet zijn handtekening en Adriana verzamelt de belangrijkste spullen, ze kleedt de jongens warm aan, neemt afscheid van haar familie en ze gaan. Weg uit Kruiningen, naar het noorden, waar ze de mensen amper zullen kunnen verstaan.
Aardappelen, bieten en uien. Een paar paarden, een grote schuur, voldoende loonwerkers. Cornelis bouwt zijn boerderij op het nieuwe land, zijn land, de Wieringermeerpolder. De dagen zijn lang, de grond is vruchtbaar. Er komen nog twee kinderen bij. 
Oorlogstijd; onderduikers, hongerigen, ze komen naar de boerderij en Cornelis helpt ze. In de polder is het veilig. Tot april 1945. Als in een laatste stuiptrekking breken de Duitsers de dijken door en stroomt de Wieringermeerpolder onder water. De boerderij, de grond, alles loopt onder. Midden in de nacht moet het gezin vluchten. Met paard en wagen, wat huisraad en vier kleine kinderen rijden ze naar Wieringen, waar ze onderdak vinden bij een andere boer. Ze moeten wachten tot de Wieringermeer opnieuw droog wordt gelegd. In tussentijd leert Adriana de kinderen lezen en werkt Cornelis voor de boer. In 1947 wordt hun jongste zoon geboren. Adriana is dan 46, Cornelis 52. De oorlog is voor hen pas voorbij als ze terugkeren naar hun eigen stuk land. Daar bouwen ze opnieuw de boerderij op, en de verdere toekomst van de familie Rijk. 

Gisteravond (setting: het 10 minutengesprekje met de juf en mijn dochter), verzon ik zo tig manieren voor mijn achtjarige om tijdens het uur zelfstandig werken ook daadwerkelijk te gaan werken in plaats van de laatjes in haar bureau nog eens te bekijken.
De juf opperde de beste oplossing: een sticker op het bureaublad die mijn dochter moet herinneren om het rekenboek open te slaan en aan de slag te gaan. Mijn dochter glimlachte, eiste een sticker met een draak en een potlood, de juf knikte en zo werd de deal gesloten.

Ik wil ook wel zo'n juf met een sticker.

Ik zit nu namelijk al anderhalf uur aan de eettafel te niksen. Ik maak een rondje Facebook, Twitter, NU.nl, LinkedIn, Whatsapp en begin dan weer bij Facebook. Ik zit niet compleet nutteloos te zijn, want ik zit in de zon en dat is aangenaam en vast heel goed voor een mens. Voor het onderbewuste dan, want geheel bewust knaagt er iets gemeen in mijn onderbuik. Het komt door #boek3. Ik heb een schrijfplan met personages en locaties, en - en dat is nog het meest uitzonderlijke - ik heb tijd, maar ik zit stil in de zon en schrijf niets.

Een sticker heb ik nodig. Iets met Brad Pitt en een pen of zo.

Ik check mijn mail nog een keer, lees de achterklappagina van NU.nl en open dan Blogger. Ik type een blogje over aanslingeren, in de hoop dat als ik de laatste punt heb gezet ik voldoende opgewarmd ben om aan de slag te gaan met #boek3.

Misschien is Blogger wel mijn sticker.
Ik wacht af.

De sticker na het harde werken
In de brugklas stuurde mijn leraar Nederlands mij de klas uit toen ik aangaf nog nooit van het kofschip gehoord te hebben. Vol onrechtvaardigheidsgevoel, maar ook intense nieuwsgierigheid naar dat gekke codewoord telde ik de minuten op de gang. Pas op de fiets naar huis legde een vriendinnetje uit wat het kofschip nou eigenlijk betekende.

De achterstand die ik had (mijn basisschool bleek wat hoofdstukken Spelling overgeslagen te hebben ...) haalde ik op de middelbare school niet meer in. De ontdekking van de spellingchecker maakte mijn teksten wat slimmer (want maak je spelfouten, dan ben je blijkbaar dom), maar de echte verbeterslag kwam toen ik drie jaar geleden via mijn werkgever betrokken werd bij beterspellen.nl

Beterspellen.nl doe je elke werkdag 2 minuten. Vier multiplechoicevragen controleren of je de spellingsregels kunt toepassen, en maak je een fout, dan krijg je uitleg over de regel. Op een prettige manier verslavend en zeer nuttig, want langzaam maar zeker heb ik het Nederlands doorgekregen: koppeltekens, vervoegingen, samenstellingen etc. Afgelopen week werd beterspellen.nl verkozen tot Website van het jaar 2013. Geheel terecht.

En nu heb ik mijn grote stap voorwaarts gemaakt. Ik heb me opgegeven voor deelname aan het Groot Dictee der Nederlandse Taal. Er zijn dertig plaatsen beschikbaar, en ongetwijfeld zullen ook grote taalvirtuozen zich inschrijven, dus ik maak me geen illusies. Maar als het lukt, als ik er bij ben op 18 december in de Eerste Kamer, dan stuur ik beterspellen.nl absoluut een bloemetje.


Ze heet nog steeds Ellen, mijn hoofdpersoon. In blogje Nu de naam nog was ik er van overtuigd dat Ellen een voorlopige naam was. De echte naam - krachtig en met een beetje symboliek - zou me vanzelf een keertje te binnen schieten.
Hoe anders liep het: Ellen is bij mijn hoofdpersoon gaan horen. Ik praat over Ellen, ik praat met Ellen. Dan noem ik haar bij haar naam en zie haar voor me; met haar tengere lijf, haar donkere haren en ogen en het kuiltje in haar wang. Ik weet wat haar lievelingssport is, haar lievelingseten, haar favoriete vakantiebestemming. Ik voel hoeveel ze van haar dochter houdt, hoe ze zich zorgen maakt en hoe graag ze een man in haar leven zou willen - maar dan alleen wel de ware.
Ellen zit in mij, en ik zit in Ellen.

Voor wat betreft haar naam, die is nu zo sterk met haar verbonden, dat ik me geen andere meer kan voorstellen. Maar om zeker te zijn van mijn keuze liep ik de vijf tips die schrijvenonline geeft over naamgeving nog even na.
1. Zoek uit wat een naam betekent.
2. Kies de juiste naam voor de juiste tijd (en land/plaats).
3. Gebruik alliteratie en wissel lettergrepen af.
4. Check de naam.
5. Zeg de naam hardop.
Ellen slaagde glansrijk, want vijf keer was het checkcheckdubbelcheck.

Ellen blijft, samen met de andere namen. En dat is wel zo gezelllig en prettig, want ik ben ondertussen - zo in versie 12 - behoorlijk aan ze gehecht geraakt.
Schrijven doe ik niet alleen. Het typen doe ik in mijn uppie, maar om mijn manuscript beter maken, om het levensvatbaar te maken, heb ik hulptroepen nodig.

Zo heb ik tegenlezers die altijd de waarheid spreken. In ruil voor chocola of mijn feedback op hun manuscripten gaan ze voor me aan de slag. Zij maken opmerkingen die een 'gewone' lezer ook zou hebben. Struikelblokken komen naar boven, inconsequenties in personages en enscenering worden bloot gelegd. Tegenlezers zijn een soort verpleegsters: ze zijn vriendelijk, zorgvuldig en eerlijk.

Ik heb ook een manuscriptendokter: een schrijfcoach. Zij overziet het complete verhaal en de manco's daarin. Ze legt niet alleen de vinger op de zere plek, maar geeft me ook oefeningen en suggesties om onderdelen vanuit een ander gezichtspunt te benaderen. Mijn coach kent onderhand de personages uit #boek2 net zo goed als ik en dat is ook gezellig: beetje kletsen over fictieve mensen.

Maar zeker zo belangrijk, zijn mijn medepatienten: andere schrijvers. Afgelopen vrijdag ontmoette ik Chantal en Marije, schrijvers van andere genres, met andere schrijfprocesssen, maar met vergelijkbare ervaringen, onzekerheden en verwachtingen. Niets zo prettig dan je frustraties en geluksmomenten te delen met soortgenoten.

Zonder mijn hulptroepen red ik het niet. Ze maken mijn manuscript compleet en het schrijfproces een stuk minder eenzaam.