Posts tonen met het label vrijheid. Alle posts tonen
Posts tonen met het label vrijheid. Alle posts tonen
Ik sta op de muur. Het uitzicht is indrukwekkend; groene heuvels waar de muur kilometers lang doorheen slingert, daarboven de blauwe lucht en een felle zon. Een schoonheid met een geschiedenis. Duizenden mensen stierven tijdens de bouw van de muur. Hun lichamen zijn opgenomen door de vlakte. En hier sta ik, twintig jaar oud, te midden van vroegere wreedheid en hedendaagse trots. De wereld aan mijn voeten. Waarom moet ik nou huilen?

Chinese muur

Ik loop verder over de muur. Als ik om kijk zie ik in de verte kleine figuren lopen. Ze dragen bontgekleurde kleding; rood, paars, goud. Het contrast met de grauwe stenen is groot. Langs de muur lopen twee kamelen met me mee. Voor de zoveelste keer deze reis streep ik in mijn hoofd een geleerde stelling weg: kamelen komen niet alleen in de woestijn voor. Mijn hoofd is vol met flarden indrukken, voller dan het ooit geweest is. 

Ik moet op mijn billen het steile stuk af. Hier zijn geen trappen of rechte tegels meer. De wachttorens zijn ingestort. Ik leg mijn hand op het warme steen en kijk naar de kamelen. Hun heupen wiegen de waterbulten op hun rug zachtjes heen en weer. Achter de kamelen verschijnt een dorp. Een smalle weg leidt naar een groep kleine huizen, waarvan de daken weerkaatsen in de zon en zo een gouden aura over het dorp vormen. Ik kijk naar beneden, zucht diep en wroet met mijn bergschoenen tussen de verpulverde stenen. Een dikke traan valt op het gruis. 

Ik draai me om en laat mijn hand langs de richel glijden. De stenen - door de wind en regen zacht afgerond - geleiden me over het grijze wandelpad. Het dorp verdwijnt en de felgekleurde figuren worden groter. Op mijn lippen proef ik een mengeling van zout en zonnebrandcrème. Geluiden van toeterende bussen en schreeuwende mensen komen dichterbij. Straks zal ik weer opgenomen worden door de toeristische mensenmenigte. Ik veeg de tranen van mijn wangen en haal mijn neus op. Die vervloekte malariapillen.

China man
Pfff ik plof even neer. Ik heb net - zo huppakee - 40 minuten hard gelopen. En lekker! Wauw. Het gelukshormoon suist door mijn lijf. Het gezeik van ik heb geen zin, ik wil niet, ik vind er niets aan, bonk, bonk, bonk, met die zware gympen op de keien is weg uit mijn hoofd.

Vorige week rende ik nog hijgend en mopperend amper twintig minuten. Ik kreeg dat gezeik geen seconde uit mijn hoofd. Terwijl ooit (jaaaa ooit - in de tijd dat er hier nog geen kinderen rondliepen) rende ik marathons (New York 2002 en Rotterdam 2004), en vond dat prima te doen.

Ik ren nu omdat ik moet. Omdat ik me heb laten overhalen om met zes vriendinnen mee te doen aan de meidenloop in Utrecht, eind juni lekker voldaan een terrasje pakken na afloop, weet je wel.
Het kan me niets schelen als ik als laatste over de streep kom, maar ik wil niet dat ik dat huilend van de ellende doe. Dat gebeurde me ooit eens, vier maanden na een keizersnede en in een borstvoeding-bh bleek een 5 km-loopje toch iets te ambitieus.

Ik heb daarna gezworen nooit meer hard te lopen. Want behalve dat gehuil aan de finish, kreeg ik van al dat lopen een krakende knie en ingevallen wangen. (en bleek ook nog eens dat die tig verzamelde medailles helemaal niet mooi in een kerstboom hangen)

Maar goed. Ik ben dus om. Vanwege dat terrasje. Zonder Evy trainingsmaatje, zonder Runnersworld magazine, en zelfs zonder mijn i-pod met veel Queen en George Michael en als afsluiting in de Hardlopen-playlist natuurlijk Eye of the Tiger. Ja, zo voel ik me nu een beetje, als Rocky, zoals hieronder:

KoornmarktAan de Koornmarkt in Delft staat een oud bierhandelaarspand. Het was ooit mijn studentenhuis.
Mijn huisgenoten studeerden allemaal aan de Technische Universiteit, vol van verwachtingen en dromen over prachtige bouwsels en slimme uitvindingen. Ik heb in die paar jaar in dat huis nog nooit zoveel koffie, speculaas en macaroni met smac naar binnen gewerkt, terwijl de mooiste ideeën over tafel vlogen.

We zijn elkaar een beetje uit het echte oog verloren, maar social media blijkt onze redding te zijn. Elke keer ben ik weer verrast door een statusupdate van deze keurig op tijd afgestudeerde ingenieurs.

Net ontdekte ik op Linkedin dat de werktuigbouwstudent, de jongste van ons allemaal, zijn titel aan de wilgen heeft gehangen en snowboardinstructeur geworden is.

Het stilste meisje in huis - technische bestuurskunde - werd een high socialite in de UK, die nu haar dagen doorbrengt met aan cocktails nippen, polo spelen (dat met paarden ja) en daar foto's van op Facebook zet.

De blonde productontwerper uit Colombia keerde terug naar zijn geboorteland - want die Nederlandse meisje zijn zo saai en het is hier veel te koud - en werd leraar aan een kunstacademie. Op Instagram zet hij de meest geweldige foto's voor me klaar.

De civiele ingenieur - een rasamsterdammer - werd professioneel tangodanser - wow. Op Facebook nodigt hij me steeds weer uit voor een dans. Binnenkort ga ik.

En het meisje met de langste benen ter wereld, die eigenlijk gebouwen moest ontwerpen, schrijft en dicht en vertelt over gebouwen, en combineert daarmee al haar liefdes in een.

De Lineaire Algebra en Mechanica college's zijn wat weggezakt bij mijn huisgenoten, maar ze hebben allemaal iets gevonden waar ze dolgelukkig van zijn geworden. En ik word dan weer heel blij van hun statusupdates.

Dus dat ben ik geworden: gelukkig.

En jij? Ben jij geworden waar je opleiding je op voorbereid heeft?
Een oud grapje is aan een revival bezig, hier in huis.
Schrijf iets op een post-it en plak het - zonder dat diegene het door heeft! - op iemands rug.
Lachen joh.
En dan nog eens plakken en nog eens, net zolang totdat het gele briefje op de grond neer dwarrelt. Waar het een eeuwigheid blijft liggen.

Scenes from a post-it-joke:

post it


post it

post it

post it

post it

Sinds een week ben ik lid van het UWV. Ik heb mijn leaseauto ingeleverd, een OV-kaart aangeschaft en de iPad 'van de zaak' uit de handen van mijn kinderen gegrist en aan mijn ex-werkgever teruggegeven.
Van het UWV kreeg ik een online werkmap waarin alle rechten en plichten die bij een uitkering horen netjes staan opgesomd. Ik heb de training 'solliciteren' doorlopen, mijn cv ge-upload en mijn relevante sollicitatieactiviteiten ingevuld. Een mooi geautomatiseerd systeem hoor, mijn online werkmap.

werkmap

Mijn werkmap vraagt me niet: Wat wil je eigenlijk (met de rest van je leven)?
Dat snap ik wel. Ik verwacht ook geen toegespitste midlifecrisis-therapie vanuit het UWV. Ik hóór een baan te hebben: ik heb een goede opleiding gehad op kosten van de staat, ik ben gezond en best snugger, dus dan moet je niet zeuren maar gewoon aan de bak. (en daarbij hou ik heel erg van suffe kantoorhumor, zompige slagroomtaart en een kroket bij de lunch, en waar krijg je dat allemaal? juist)

Maar vandaag vroeg iemand het zomaar aan me: Wat wil je nou eigenlijk?
Mijn antwoord was er meteen: 'schrijven.'

Schrijven, schrijven, schrijven.
Ik wil associëren en visualiseren en beelden scheppen, ik wil woorden breien tot prachtige zinnen en ik wil een verhaal vertellen, een verhaal dat de lezer boeit.

'Maar ja,' zei ik ook, 'met schrijven verdien je geen droog brood. Dan kan de hypotheek het wel shaken en sus ik nooit mijn studieschuldgevoel naar de staat toe.'
(en in mijn achterhoofd klonk steeds dat stemmetje van Calimero: 'en dat is niet eerlijk')

Calimero

Ik wik en weeg, ik dub en dub, ik schrijf en solliciteer en solliciteer en schrijf. En dat leidt dan weer tot een spannend verhaal over een sollicitatiegesprek en hele sterke sollicitatiebrieven. Hoop ik.
Of niet.

Er moet een verjaardagsfeest komen. Dat feest moet het gaafste mooiste leukste feest ooit worden. Mijn bijna 9-jarige controlfreak is al vier maanden bezig met haar verjaardag.

Haar verwachtingen zijn hemelshoog:
Chocoladetaart met zilveren balletjes
en discobowlen
en zwemmen
en pannenkoeken
en echt GEEN speurtocht van papa
en dat dan alle vriendinnen mogen blijven slapen.

Eén tegenstribbeling 'nou nou, papa maakt best leuke speurtochten' en het is drama. Dikke tranen, verwijten, deuren die worden dichtgeslagen. De kleine perfectioniste heeft stress.
Ik snap dat wel.
Ik zou het ook hebben.
Dus ik sus en sus. Ik bel met het discobowlen en het zwemmen. Ik praat de speurtocht uit het hoofd van haar vader. Ik koop alvast een pak chocoladetaart van dr Oetker. En ik probeer haar verwachtingen naar normale proporties te brengen.
Over haar verlanglijstje: 'je weet dat je niet alles wat op je lijstje staat krijgt hè?'
Over het logeren: 'dat doen we dan een andere keer.'
Over het aantal uitnodigingen: 'even kijken hoeveel er in de auto passen.'

En dan breekt alsnog complete paniek uit.
'ZE PASSEN NOOIT MET Z'N ALLEN IN DE AUTO!!'
Oef.
Uhm.
Tsja.
Ik weet het ook even niet meer.

De man van de afgewezen speurtocht weet het wel. Hij hoort het allemaal aan en mompelt: 'Komt allemaal goed.'
Dus nu liggen moeder en dochter lekker chill op de bank. Zijn speurtochten zijn stom, maar als hij zegt dat het goed komt dan is dat zo.

verlanglijstje
In het kader van grenzen verleggen en uit je comfortzone treden en je moet alles een keer geprobeerd hebben liftte ik op mijn 16e door Frankrijk (hoe naïef), zong ik op mijn 20e in een rockband (hoe vals) en rende ik op mijn 29e de marathon van New York (hoe pijnlijk).

Maar zo rond mijn 30e veranderde dat. Ik werd voor-zich-tig.
Kwam het door mijn verloofde? Het moederschap? De leeftijd?

Ik weigerde te springen van het bungyplatform, ik voelde me diep ongelukkig in een metrostation rond de avonduren en als ik een presentatie moest houden oefende ik eerst 30 keer en durfde dan alleen na een triple espresso met extra suiker.

Totdat ik het schrijversmantra ontdekt:
Alles Is Research.
Alles Is Research.
Alles Is Research.

Ik denk nu bij nieuwe dingen die ik doe 'ook al loopt alles helemaal in de soep, dan heb ik nog steeds wel een goed verhaal'. En het werkt: afgelopen woensdag vertrok ik weer eens uit mijn comfortzone, dit keer naar de bergen, om kou en mist te weerstaan en van een berg af te roetsjen. Ik ben teruggekomen met rauwe schenen, een verbrandde kaaklijn, vreselijke spierpijn, een heerlijke overwinningsroes én een zak vol inspiratie voor een nieuw verhaal.

Geloof me: Alles Is Research.

ski
Vandaag was ik in het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC), gevestigd in het zeventiende-eeuwse fort de Citadel in Den Bosch. Mooi, heel mooi, maar ik kwam niet voor het fort. Ik was daar omdat ik op het online archief van het BHIC onder het kopje 'Criminele voorouders' mijn oma's naam had ontdekt. Een smetje, een foutje, een overtreding, een misdaad; ik had geen idee wat mijn oma had uitgespookt.

Proces-verbalen en vonnissen zijn niet online in te kijken, en daarom toog ik naar dat fort. En daar zat ik, te midden van dertien kartonnen dozen met massa's gerechtelijke documenten, aangedragen door een kromme morsige man (zoals een archiefmeneer hoort te zijn).

Vonnis oma

Ik moest wat ingewikkelde krulletters en ouderwetse woorden doorgronden en wist het toen:
Mijn oma, 22 jaar, wordt op 6 december 1923 staande gehouden met haar rijwiel (lees: fiets) op de weg Rucphen-Zundert (het vroor en het was een pokke-end, zo heb ik later opgezocht). Ze kan niet de rijkaart 1923/1924 die bij het rijwiel hoort tonen, en daarom krijgt ze een rechtszaak aan haar rok wegens 'overtreding tegen het weggeld.'

Het weggeld?
Ja, het weggeld: In 1907 wordt door de provincie Noord Brabant besloten dat iedereen die gebruikt maakt van de provinciale wegen (en auto's waren er amper nog) met een fiets, een paard en wagen, al zit iemand op een muilezel, belasting moet betalen.
Wow.
Dat wist ik niet dus hè. En dat heb ik vandaag ontdekt.

De rechtbank veroordeelde mijn oma tot 3 gulden boete of 3 dagen hechtenis. Een vrij klein smetje, vind ik.

Wat heb jij vandaag ontdekt?

Nav dit blog vroeg het BHIC me een blog te schrijven over mijn bezoek aan het Citadel. Het verscheen op brabantbekijken.nl. 
Ik ga het gewoon nog eens doen: ploggen. 
Dit was mijn dag.

Zoet ontbijt
Zoet ontbijt


Mekkerende wezens krijgen de ontbijtresten.
Mekkerende wezens krijgen de ontbijtresten. 


Vriendinnetje Loes heeft nieuwe huisdieren. Ooooh en Aaaah  
Vriendinnetje Loes heeft nieuwe huisdieren. Ooooh en Aaaah.

 
 Bestseller schrijven.
Bestseller schrijven.


Sinterklaas kwam nog even langs om mijn nieuwe schoenen te brengen.
Sinterklaas kwam nog even langs om mijn nieuwe schoenen te brengen.


Kinderen bij elkaar sprokkelen.
Kinderen bij elkaar sprokkelen.



Verantwoorde voeding.
Verantwoorde voeding.


Boekbesprekingboek lezen met zoon.
Boekbesprekingboek lezen met zoon.


Nog even een stukje fietsen.
Nog even een stukje fietsen.


Dit is de mol.
Dit is de mol.

Saai eigenlijk zeg, zo'n dag. 
*plop*
Even wat info vinden voor My first plog. Dan aan de slag.
Even wat info vinden voor My first plog. Dan aan de slag.


Prik halen bij de huisarts. Pleister. Klaar.
Prik halen bij de huisarts. Pleister. Klaar.


Research doen en van verbazing omvallen over je eigen familieleden.
Research doen en van verbazing omvallen over je eigen familieleden.
(geniaal archief trouwens van Zeeuwse kranten: http://zoeken.krantenbankzeeland.nl/)


Terug van tennis.
Terug van tennis.


Kliekjeslunch van over-de-datum-andijvie en kaasblokjes. En blijven typen.
Kliekjeslunch van over-de-datum-andijvie en kaasblokjes. En blijven typen.


Iedereen weer thuis.
Iedereen weer thuis.


Een ei van dat ene zwarte kippetje, weetjewel mama, gekregen van mijn beste vriend. Nee, die andere.
Een ei van dat ene zwarte kippetje, weetjewel mama, gekregen van mijn beste vriend. Nee, die andere.


Bij het killen van mijn darling - de winterpeen - komt het koksmaatje meekijken.
Bij het killen van mijn darling - de winterpeen - komt het koksmaatje meekijken.


 Lezen in HhhH.
Lezen in HhhH.


Plogje maken.
Plogje maken. 

Nachtje hierover slapen.
Het moment dat ik doodging was zaligmakend. Mijn onderbuik tintelde en ik zweefde over groene heuvels en okergele akkers. Onder me zag ik net geboren lammetjes hun eerste passen doen en een klein meisje tegen de wind in fietsen. Ik snelde naar een gouden gloed die me zou omarmen. Mijn vlucht stopte abrupt en ik sloeg te pletter. Het geluid van een kettingzaag overstemde de sirene. Twee grote handen pakten me vast en trokken me uit de auto. Witte linten lagen in het gras. Waar was Kariem?

Mijn moeder hangt boven me. Ze huilt. Haar stem is ver weg, alsof dikke filters in mijn oren zijn gezet. Tranen raken mijn gezicht: het enige stuk van mijn lijf dat nog iets doet. Mijn ogen kan ik openen en de linkerkant van mijn mond voel ik trekken, dat is het, verder ben ik dood. Ik kijk naar mijn moeder. Waarom kijkt ze nou niet terug? Ik vraag, ‘waar is Kariem?’ zo duidelijk mogelijk, maar er komt geen geluid uit mijn mond. Ik vraag het haar met mijn ogen. Een moeder zou het allergrootste verlangen in de ogen van haar kind toch moeten kunnen lezen. Ze kan het niet. 
 
Er komen veel mensen langs, ze glimlachen naar me met rode ogen en leggen hun gezicht tegen het mijne. Het kriebelt, maar ik kan er niets aan doen. Soms vraag ik naar wat er is gebeurd, maar niemand reageert. Ze staren naar me en fluisteren tegen elkaar. Ik ben als een mummie in een wit steriel museum.


Kariems vader is er, dezelfde kromme neus en groene ogen. Snikkend houdt hij me foto’s voor; Kariem in een donkergrijs pak met een klein boeket bij de voordeur, mijn moeder met een gespannen blik onder een grote rode hoed, ik in een witte jurk op de trap. Op de laatste foto staat een auto met wapperende linten. Kariem houdt het portier voor me open. De handen van Kariems vader trillen. Hij lijkt de foto’s te willen verfrommelen. Ze vallen uit zijn handen en hij legt zijn hoofd op mijn schoot. Kon ik hem maar aanraken.
 

De ambulancebroeder is langs geweest. Hij legde zijn mond op mijn voorhoofd en kuste me. Als hij me niet uit de auto had getrokken, als hij me had laten vliegen, dan was ik nu bij Kariem geweest, mijn bruidegom. Ik keek de broeder aan. Zag hij mijn blik? Ik zei: ‘Je moet het goed maken, haal de stekker eruit.’ Hij sloeg de deken van mijn lichaam en bewoog zijn handen over mijn lijf. Mijn dode lijf. Zijn tong hing uit zijn mond en hij zuchtte diep.
 

Mijn moeder houdt twee identieke ringen voor mijn ogen en rijgt er een ketting doorheen. Die hangt ze om mijn nek. Ik herken het lichte gevoel in mijn buik. De kamer kleurt roze en ik kom los van de grond. Ik ga Kariem zijn ring brengen. Ik zweef het raam uit, even, val terug en zie witte jassen gehaast de kamer binnenkomen en mijn moeder zich klein maken in de hoek. Ik land in bed. Een zak met vloeistof wordt over me heen getild. Een man wijst naar het apparaat naast me. De andere witte jassen knikken. Ik smeek ze: ‘Laat me vliegen.’ Ik schreeuw zo hard dat mijn hoofd bonkt. Ze horen me niet.
 

Als ik op een nacht wakker blijf - in de hoop dood te gaan door vermoeidheid - ontdek ik wonderlijke taferelen die zich in mijn kamer afspelen. Ik zie een oude arts naar de borsten van zijn mollige assistente grijpen. Ze giechelt en laat hem zijn gang gaan. Een medepatiënt komt binnen en trekt de laden van mijn nachtkastje open. Het papier van de bonbondoos knispert tussen zijn vingers. Soms komt er een oude dame binnen, als ze haar nachtpon optilt en tegen de muur hurkt, klettert er een plas tegen de linoleum vloer. 
Ik blijf voortaan wakker voor deze trouwe bezoekers en hecht me aan de eenzame zielen die in mijn nietszeggende onderwereld een kort geluk vinden. Zelfs aan de ambulancebroeder, die steeds vaker komt. Hij klimt op mijn bed en legt zijn grote lijf op mijn lichaam. Twee keer knijpt hij met zijn ogen en dan is het klaar. Hij laat zich van het bed glijden, slaat de dekens terug en vertrekt.
 

Mijn moeder komt niet meer iedere dag. De laatste keer was ze met een onbekende man en een dikke tas vol archiefmappen de kamer ingelopen. Mijn vinger werd in inkt gedoopt en op een papier gedrukt. In stilte verdwenen ze weer. Die nacht kwamen er twee jongens binnen, die zich verstopten onder mijn bed. Ze fluisterden opgewonden, en kringetjes rook stegen langs mijn deken omhoog. Bij zonsopgang inspecteerde een verpleegster mijn kamer en ontdekte een plas bij de muur. De jongens waren verdwenen.
 

Kariems vader komt langs. Hij is grijs geworden. ‘Jullie moeten samen zijn,’ fluistert hij, ‘de dood had jullie niet mogen scheiden.’ Ik knik zonder mijn hoofd te bewegen. ‘Neem je ringen mee en wees hem trouw.’ Ik staar hem zo intens mogelijk aan. Doe het: trek die stekker eruit. Laat mij naar de warme gloed van Kariem gaan, weg van deze kale kamer, dit kale leven. Opnieuw die tinteling in mijn buik. Hij heeft het gedaan, de stekker is eruit. Ik vlieg over de zee, over groene velden, over besneeuwde bergtoppen naar de gouden gloed, naar mijn bruidegom Kariem. Ik lach zo hard dat mijn kaken pijn doen. Ik ga trouwen.
'Zijn we toch nog goed terechtgekomen hè?'
Mijn jeugdvriendin opent de derde fles wijn. We hebben zo onze jaarlijkse tradities: eerst zeiken we gedurende twee flessen Merlot ons geboortedorp af, dan komen we tot de conclusie dat we gaaf zijn en bij de derde fles bedenken we dat Nijverdal ook goede dingen had.

We waren elf toen we elkaar ontmoetten, twee meer uiteenlopende pubers waren niet in ons dorp te vinden, maar een ding deelden we: de wens om weg te gaan. Nieuwe dingen ontdekken, nieuwe mensen ontmoeten. Onze eerste stap was de middelbare in Almelo. Want in Almelo is altijd wat te doen. Nou.
Zeventien waren we toen we echt uit Nijverdal vertrokken. Een trekhaak, een boedelbak en gaaaan. Mijn vriendin ging linksaf, ik naar rechts, een paar keer de wereldbol over, maar altijd kwamen we weer samen, en altijd was er de Merlot.

Mijn vriendin wijst naar me. 'Jij woont in een dorp' (verraadster, zegt ze eigenlijk)
'Een dorp heeft voordelen hoor.'
'Niet Nijverdal.'
'Ook Nijverdal.'
'Noem een ding.'
'De bieb,' en daar ga ik, met mijn jaarlijkse spreekbeurt, 'niet zo'n grote stadse waar je in verdwaald, maar een fijne, met een grote leestafel en een bibliothecaresse die je groet. De geur van hout en boeken, het hoge plafond, het gefluister achter de boekenkasten. En met alle boeken van je lijst - en de uittreksels - binnen handbereik en een aparte plank voor Agatha Christie. Gewoon in Nijverdal.
Mijn vriendin kucht: 'Hij is al lang weg hoor, die bieb van jou.'
'Tsss. Goh. Geef me dan nog maar een glas.'
'Ben je aanvoerder geworden? Gadverdamme, wat ben jij een uitslover.'
en
'Knutselmoeder op school? Daar heb jij toch helemaal geen tijd voor?'
of, en vooral die:
'Ik snap niet hoe je het allemaal doet.'

Als ik ad rem was als Vinexvrouwtje zou ik antwoorden: een dag telt maar liefst 24 uur waarvan er veel vrijvallen als je stopt met televisie kijken.

Maar ik zeg iets als: 'Tsja.' of 'Hmmm.' of 'Valt wel mee.'
Ik zou helemaal niet anders kunnen. Ik heb namelijk een genetische aandoening en dat is dat ik teveel wil: dingen meemaken, doen, leven. Mijn handen zijn nooit leeg. Mijn hoofd ook niet.
In een verloren Elsevier las ik een interview. Geen idee meer hoe de druk bezette heer heette maar hij zei iets als: het is een vloek en een zegen om niet stil te kunnen zitten. En ik viel bijna van mijn pilatesbal uit pure herkenning.

Het bevalt goed hoor, alle sores, al het geren. Alleen dat lege hoofd dat lijkt me zo lekker. Voor het schrijven. Want eigenlijk moet dan alles stil zijn, alles kaal, alles leeg. Alleen ik en het papier. Niet eens om te typen, maar om te denken. Om scenes te schetsen en nieuwe invallen te ontdekken.

Volgende week word ik veertig. Dan moet er iets gebeuren, iets gedenkwaardigs, iets levensbepalends. De midlifecrisis is tenslotte niet voor niets uitgevonden.

En dus heb ik iets uit mijn takenlijst geschrapt: mijn baan (de kaalgevreten moestuin was een goede runner up). Ik wil zo zielsgraag #boek2 afschrijven dat ik wel moet kiezen. Ik hang mijn imago van uitslover en multitaskploetermoeder aan de wilgen. Misschien ga ik zelfs soms een uurtje televisie kijken. Gewoon onder werktijd.

voeten