Geen witte kerst dit jaar, geen gladde stoep, geen kans op uitglijden. Niet dat het meneer Brok iets uitmaakt. Hij was toch al niet van plan om naar buiten te gaan deze dagen. Kristel mag niet weten dat hij ‘kluizenaart’, zoals ze dat noemt. Ze zou zich zorgen maken, zo erg dat ze haar vakantie af zou zeggen om hem te vergezellen. Hij heeft zijn dochter en haar gezin met klem een fijne wintersport gewenst, alle betuttelende vragen weggewuifd en nog eens gezegd dat hij echt niet mee wilde. Hoe zou hij zich moeten voortbewegen door die witte deken? Hij moet er niet aan denken.
Het is stil in huis. Sinds Marie er niet meer is ruikt het binnen niet meer naar dennennaalden en kaarslicht op de donkerste dagen van het jaar. Hij rilt. De verwarming is nog niet aangeslagen. Meneer Brok loopt naar de kapstok om zijn vest te pakken, en dan ziet hij het. Er zit een onbekende schim achter de glazen voordeur, op het randje langs de schutting. Zwart-wit en zo’n twintig centimeter hoog. Het beweegt. Meneer Brok stapt naar de deur. Kunnen de overburen hem zien? Hij wil nieuwsgierige blikken vermijden en al helemaal ogen vol medelijden; een man alleen thuis met kerst. Hij bukt voor het glas van de voordeur en dan ziet hij het: een konijn.
Meneer Brok opent de deur en knielt om het dier te bekijken. Het konijn heeft een zwart-witte vacht, donkere ogen en nieuwsgierige oren. Zijn neus beweegt opgewonden. Meneer Brok legt zijn hand op de zachte haren, een korte rilling schiet onder zijn handpalm, maar het beest blijft rustig zitten, tam. Meneer Brok staat op en loert om zich heen. Wordt er een grap met hem uitgehaald? Hij tuurt links en rechts de weg af. Niets. Niemand. Dan draait hij zich om naar de voordeur. Het konijn probeert over de drempel heen te komen. Zijn voorpoten steunen op de mat, maar de verhoging is een te grote barrière voor het achterlijf. Het konijn spartelt hulpeloos. Meneer Brok geeft het dier een zetje, de gang in.
Het konijn zit in een doos op de eettafel. Meneer Brok volgt de voorzichtige bewegingen van het dier. Hij heeft de politie gebeld en werd doorverwezen naar het asiel. Daar noteerden ze zijn naam en zeiden ze dat ze geen konijnen konden opnemen. Ze zaten vol. Of hij niet een paar dagen voor het beest kon zorgen. Dat wilde hij niet. Maar ze bleven aandringen. Het kon nooit voor lang zijn. De eigenaar was vast iemand in de buurt en op zoek naar zijn verloren huisdier.
Meneer Brok kent niemand in de buurt met een konijn. Hij is niet van plan langs de deuren te gaan om te vragen of iemand een konijn mist, dat leidt alleen maar tot nietszeggende gesprekken en zicht op andermans kerstgezelligheid. Straks nodigt iemand hem nog uit. Hij zucht. Hoe komt hij van dat beest af? Hij zou de doos bij iemand anders voor de deur kunnen zetten. Nee. Een te grote kans om betrapt te worden. Of hij brengt het konijn naar het bos. Een tam konijn in het bos. Meneer Brok schudt zijn hoofd. Dat zou het beest niet overleven.
Ineens moet hij grinniken. Een konijn met kerst. Marie heeft het vaak genoeg voor hem klaargemaakt, met bosbessensaus en aardappelpuree. Eigenlijk was het vlees hem iets te droog, maar Marie hield van tradities. Kristel weigerde het stuk konijn op haar bord. Elk jaar begon het kerstdiner met een discussie over ‘dat lieve beest dat zo gruwelijk afgeschoten was’, en elk jaar zong hij dan ‘Flappie’ van Youp van ‘t Hek, en elk jaar moest Marie dan huilen van het lachen en sloeg Kristel haar blik naar het plafond om pas bij te draaien als de zelfgemaakte rabarber op tafel kwam. Heerlijke kerstdagen waren het. Tot drie jaar geleden. Toen lag Marie op een bed in de woonkamer en at ze niets meer. Huilde ze niet, lachte ze niet.
Hij kan niets anders doen dan wat het asiel heeft voorgesteld: wachten en zorgen. Water en wat groen hebben ze gezegd. Het dier zit in een hoek van de doos, opgerold als een bolletje wol. Meneer Brok loopt de tuin in en plukt koud gras en slap onkruid. Binnen vult hij een bakje met water en zet het in de doos. Hij tilt het konijn op, het stribbelt tegen, een nagel krast in zijn duim, en hij zet het beest snel weer neer. Meneer Brok aait voorzichtig de zachte vacht net zo lang tot de hartslag onder zijn hand rustiger wordt.
De rest van de dag zit hij voor het raam. De lampjes in de kerstboom van de overburen branden. In het huis ernaast glimt een rendier op het dak. Mensen wandelen voorbij; twee vrouwen houden elkaars hand vast, een vader draagt een kind op zijn nek, een meisje huppelt met haar hond. Gezichten die lachen. Meneer Brok zet de televisie aan en weer uit. Hij kijkt in de doos. En nog eens. Dan tilt hij het konijn op zijn schoot en aait het, warm en zacht. Ineens begint hij te praten. Hij is verrast over zijn eigen stem in de stille kamer. Meneer Brok vertelt het konijn over Marie. Over hoe lief ze was. Lief en mooi.

Meneer Brok weet wat hem te doen staat. De volgende ochtend belt hij het asiel. Hij kucht en zegt dat het konijn zijn baas heeft gevonden. Dan zoekt hij op internet naar informatie over de verzorging van konijnen. Eigenlijk is het heel gemakkelijk. Een hok kan hij bij de Snuffelschuur halen, stro bij de boer. Een naam. Hij tilt het konijn op en legt hem op zijn schoot. Balthasar. Ja. Hij zal zich over dit beest ontfermen, over Balthasar. Niet alleen met kerst, maar voor altijd.
0 reacties:
Een reactie posten