Posts tonen met het label herschrijven. Alle posts tonen
Posts tonen met het label herschrijven. Alle posts tonen
Ik had het in eerste instantie ook niet zo snel gezien hoor, die gelijkenis tussen Andy Murray en mezelf.

Nee, ik bedoel niet dat tennisracket, dat nakijken van de bal - vol spanning, met open mond -, of die rossig-bruine krullen.

andy en ik

Wat Andy en ik delen is een briefje.

Andy Murray schreef een briefje aan zichzelf vlak voor de kwartfinale van de Rotterdam Open. Hij legde het op een tafeltje naast zijn stoel, om er tijdens de pauze steeds even naar te kijken.


Fascinerend. Een tennisser in de top van de wereldranglijst die zichzelf scherp houdt met een briefje.

Tennis is, zo weet ik sinds die ene wedstrijd die ik ooit speelde en met 6-0 6-0 verloor, een eenzame sport, ongeacht het aantal toeschouwers. Bij mijn wedstrijd op het achterste baantje kwam niemand kijken, als Andy speelt wel. Duizenden mensen in het stadion, en met een beetje geluk - miljoenen via de televisie, volgen elke beweging, en al die uren dat Andy tegen die bal aan staat te meppen, praat hij met niemand. Met NIEMAND!

Net als ik.

Afgelopen week was NIEMAND gerechtigd tegen me te praten. Ik had mijn eigen grand slam finale te winnen tegen mezelf, namelijk de laatste check van mijn manuscript. Ik had focus nodig en concentratie en een briefje.


Het lijstje met aandachtspunten hielp me door mijn manuscript heen, net zoals het briefje op de tennisbaan Andy steunde.

Nu is mijn manuscript af en daarmee is het briefje nutteloos geworden, maar ik bewaar het toch, als een soort talisman. Andy won Wimbledon en de US Open, en ik weet: #boek3 wordt geweldig.

Allemaal dankzij dat briefje. 
Oudjaar 2012: bij het rondje 'noem je goede voornemens', zei ik (wat ik elk jaar zeg): 'met mijn vingers - en met gestrekte benen - mijn tenen raken'. Iemand riep: 'en je tweede boek dan, moet dat er in 2013 niet komen?'
'Natuurlijk, die komt er.'

Het was echt zo natuurlijk, zo vanzelfsprekend dat dat boek er in 2013 zou komen dat er geen noodzaak was om er een voornemen van te maken. Ik was lekker bezig; elke avond nieuwe woorden op wit papier, een plot wat perfect in elkaar schoof, personages die intrigeerden. Daarbij, de publicatie van Dieptepunt was ook appeltje-eitje geweest. Als er iemand met teveel zelfvertrouwen aan de champagne nipte, dan was ik het wel.

Oh, de verwaandheid. Hoe onderschatte ik het ambacht schrijven. Het kon niet anders dan dat ik zwaar op mijn bek zou gaan in 2013.

En zo geschiedde.

In bijna alle valkuilen ben ik blind getuimeld: te snel willen schrijven met te weinig aandacht voor details, te veel verhaallijnen door elkaar, onsympathieke personages, hakkelige dialogen.

En toen, de grote omwenteling. In de zomer - na een niet malse kritiek - hoorde ik het mezelf zeggen: maar ik geloof in dit verhaal. Weg was de lichtzinnigheid, de arrogantie, de gemakzucht. Ik landde terug op aarde, met beide voeten in de blubber. Hulptroepen trokken me op het goede pad: tegenlezers, een schrijfcoach, schrijfboeken, collegaschrijvers. Het werd herschrijven, herschrijven, herschrijven. Nu ligt versie 13 voor me; doordacht, consistent, compleet. En achter me ligt een heel leerzaam jaar.

Dus nu, als iemand me vraagt naar mijn goede voornemen voor 2014, dan zeg ik als eerste: #boek2 moet er komen.


Ze heet nog steeds Ellen, mijn hoofdpersoon. In blogje Nu de naam nog was ik er van overtuigd dat Ellen een voorlopige naam was. De echte naam - krachtig en met een beetje symboliek - zou me vanzelf een keertje te binnen schieten.
Hoe anders liep het: Ellen is bij mijn hoofdpersoon gaan horen. Ik praat over Ellen, ik praat met Ellen. Dan noem ik haar bij haar naam en zie haar voor me; met haar tengere lijf, haar donkere haren en ogen en het kuiltje in haar wang. Ik weet wat haar lievelingssport is, haar lievelingseten, haar favoriete vakantiebestemming. Ik voel hoeveel ze van haar dochter houdt, hoe ze zich zorgen maakt en hoe graag ze een man in haar leven zou willen - maar dan alleen wel de ware.
Ellen zit in mij, en ik zit in Ellen.

Voor wat betreft haar naam, die is nu zo sterk met haar verbonden, dat ik me geen andere meer kan voorstellen. Maar om zeker te zijn van mijn keuze liep ik de vijf tips die schrijvenonline geeft over naamgeving nog even na.
1. Zoek uit wat een naam betekent.
2. Kies de juiste naam voor de juiste tijd (en land/plaats).
3. Gebruik alliteratie en wissel lettergrepen af.
4. Check de naam.
5. Zeg de naam hardop.
Ellen slaagde glansrijk, want vijf keer was het checkcheckdubbelcheck.

Ellen blijft, samen met de andere namen. En dat is wel zo gezelllig en prettig, want ik ben ondertussen - zo in versie 12 - behoorlijk aan ze gehecht geraakt.
The New York Magazine berekende dat Donna Tartt voor de The Little Friend een productie moest hebben gehad van 47 woorden per dag. Voor The Goldfinch kwam ze op 79 woorden per dag.
Donna Tartt schrijft hele dikke romans en neemt daarvoor de tijd. Het aantal woorden berekenen per dag is een beetje zeikerig en daarbij een netto uitkomst. Misschien schreef ze er wel 1.000 in de ochtend, en schrapte ze er vervolgens 950 in de middag. Hoe dan ook: kwaliteit stond bij haar voorop.

Op 1 november start de National Novel Writing Month (NaNoWriMo). Het doel van dit project is om een roman van minstens 50.000 woorden in de maand november te schrijven. Dat zijn 30 dagen, en dus 1.667 woorden per dag. En al moet het verhaal personages, een plot en een setting hebben (en mag je niet 50.000 keer hetzelfde woord schrijven), het gaat hier om de kwantiteit. Op een later moment kan de roman herschreven worden.

Ik deed in 2008 mee met NaNoWriMo en haalde de 50.000 woorden. Het was mijn eerste kennismaking met een lang verhaal. Het resultaat herschreef ik in de maand erop, en stuurde dat naar een manuscriptbeoordelaar. Die merkte op dat het absolute bagger was, maar ook dat ik niet moest wanhopen: met een andere structuur en een ander perspectief zou het verhaalidee beter tot zijn recht komen. Hij adviseerde me om een schrijfcursus te volgen. Dat deed ik, en uit die schrijfcursus kwam een manuscript, en uiteindelijk een boek: Dieptepunt. Netto aantal woorden per dag: 6.

NaNoWriMo is een veel langere weg dan een maand, maar kan zomaar een goed begin zijn van een mooi boek.


Mijn tegenlezer vroeg: Wat wil je – los van de vertelling zelf – met dit boek vertellen?
Ik mailde snel terug - want hier had ik over nagedacht: dat het eigenbelang van een ouder sterker is dan het ‘beste voor je kind willen’.
Een week later kwam het antwoord per brief: Dat klopt wel, dat lees ik, dat voel ik, maar weet je, het maakt die hoofdpersoon - de ouder - weinig sympathiek. Dat werkt het verhaal tegen. Het moet anders.

Tegenlezers hebben altijd gelijk.

De premisse is wat je echt wilt vertellen met het verhaal. Het is de stelling die bewezen moet worden. Bijvoorbeeld: te weinig slaap leidt tot zelfdestructie. of, iets vrolijker:  liefde overwint alles.
Als lezer is het prima om het niet eens te zijn met de premisse, zolang je je maar kunt inleven in de motivaties van de personages die op die stelling zijn gebaseerd. En, zo leerde ik van mijn tegenlezer, zolang het de hoofpersoon niet al te onsympathiek maakt.

Sinds de brief slaap ik niet meer. De radertjes in mijn hoofd maken overuren. Ik leef me in, ik graaf me onder, ik ben mijn hoofdpersoon, zo sympathiek mogelijk (en moe). Bij elke handeling denk ik: is mijn eigenbelang sterker dan dat ik het beste voor mijn kind wens? Het is puzzelen, analyseren, afwegen.

En dan een paar dagen later, zo met een dekentje op de bank en een doos bonbons binnen handbereik, begint er traag een spaarlamp te branden tussen die radertjes. Ja. Ik ben de hoofdpersoon, en het beste voor mijn kind gaat voor mijn eigenbelang, ook al is dat soms slikken. Dat is het: de premisse is niet mijn leidraad maar mijn worsteling.  
Haar worsteling.

Kwartje gevallen.
Aan de slag.

Vul in:

….. staat tot koken als lezen staat tot eten.

Deze vakantie werkte ik een groot deel van mijn NTL-stapel weg. Romans, thrillers, chicklits. Dan Brown fascineerde, Rowling ontroerde, Sophie Kinsella liet me lachen. Maar net zo vaak werd ik teleurgesteld en las het boek zuchtend uit.
Bij de zinnen die ik las stelde ik me de schrijver voor. Hoe vaak zou dit herschreven zijn? Waarom staat dit hier? Wat heeft hij ermee bedoeld? En dan, ik als lezer: Waarom erger ik me? Waarom vind ik dit 'gaat wel'? Hoe lang duurt dit hoofdstuk eigenlijk nog?

Die arme schrijver, die al zijn tijd en energie in zijn meesterstuk heeft gestopt, en de lezer die het een 'gaat wel'-boek vindt. Ik zie een gelijkenis.

Elke avond kook ik voor drie kinderen. Bij de zelfgemaakt lasagne (bereidingstijd 50 minuten incl verbrande vingers en aangekoekte ovenschaal) krijg ik steevast dichtgeknepen neuzen en 'Lust ik niet.' Onaangeroerd staat de schaal op tafel totdat ik hem zelf maar helemaal leeg eet (buikpijn).
Bij pasta met kaas en broccoli (bereidingstijd 15 minuten) zijn de pannen leeg voordat ik zelf aangeschoven ben. Mijn lege maag wordt gecompenseerd door knuffels en kussen van dikbuikige kinderen.

Ik ben een snelle schrijver – woorden buitelen op het papier, in een tempo dat ik zelf soms amper kan bijbenen. Daarna begint het echte werk: herschrijven, schrappen, herlezen en dat keer 30. Ik schat mijn tijdsinvestering in Dieptepunt op ca. 500 uur. Een goede rekenaar zegt dan: dat zijn 13 werkweken, dus 4 boeken per jaar. Maar zo simpel ligt het niet. De netto bereidingstijd is iets anders dan de werkelijke doorlooptijd. Een boek moet gisten (wekenlang in de la), sudderen (langs tegenlezers) en dan moet de tafel nog gedekt (wachten op de uitgever). De tijd tussen de eerste letter op papier en het definitieve manuscript van Dieptepunt bedroeg 2 jaar.

En toch was ik er – ondanks mijn eigen ervaring - in getrapt. Ik had een planning gemaakt voor #boek2: binnen een jaar zou het in de winkel liggen. Tenslotte, ik was nu schrijver en dus kon het tempo wel wat omhoog. Daarbij zou ik het manuscript minder lang in de la houden en stonden mijn tegenlezers en uitgever in de startblokken. Appeltje eitje. Ik beloofde mijn familie, vrienden en iedereen die er naar vroeg een zinderende boekpresentatie, en ging aan de slag. Dat is nu 2 jaar geleden. Over diepe dalen en baaldagen gesproken. Een boek is niet in een deadline te vangen. Ik denk niet meer in tijd, alleen nog in kwaliteit. Ik ploeter en schrijf en het komt goed, dat weet ik zeker, het duurt gewoon nog even.


Onevenredig gemeen in waardering is het produceren versus het consumeren. En hemeltergend is het idee dat iemand ooit – na al mijn zwoegen - #boek2 beoordeelt als een ‘gaat wel’-lasagne.




Deze blog verscheen op 24 sept 2013 op schrijvenonline 
Ik heb drie keer een kind op de wereld gezet en wist elke keer hoe dat kind zou gaan heten, nog voordat ik het had ontmoet. Een naam voor een leven lang.

Maar nu. Mijn hoofdpersoon in #Boek2 is al aan haar 7e naam toe. Het begon met Lucia, toen Liesbeth, Lisa, Esther, Iris, Sophie, en eindigde met Ellen, voorlopig.
Het probleem is de associatie. Ik heb een naam nodig die nog niet in mijn leven was. Zodat ik tijdens het schrijven niet lastiggevallen wordt door dat rotkind van de basisschool of die overattente collega die toevallig ook zo heet. Een nieuw iemand wil ik.

Het is leuk (gewoon leuk) als er symboliek in de naam zit. Maar niet te dik. Dus geen heldhaftig hoofdpersoon met de naam Diana (=godin van de jacht) of de verloren dochter die Femke (=meisje) heet.
De hoofdpersoon uit Dieptepunt heet Martha. Ze is vernoemd naar Martijn, het broertje dat stierf voordat zij geboren werd. Haar ouders hebben zijn dood nooit verwerkt en projecteerden hun verdriet op haar. Het afschudden van die projectie is haar drijfveer.

Over #Boek2: ik blader nog vaak door het voornamenboek van Prisma. Want er is een betere dan Ellen, denk ik. Een naam zonder associatie maar met iets meer symboliek. 
Gelukkig is er find&replace in het fictieve leven. Ik heb nog even.


prisma woordenboek


Inspiratie is niet te plannen. Ik kan smekend naar mijn laptop kijken maar er komt niets. Ik kan mijn ogen sluiten, huisgenoten manen hun mond te houden, me in een yogahouding wurmen maar ook dan komt er niets. Soms, in bed, net voordat ik in slaap val, schiet er een geweldige scene binnen. Maar dan is mijn lijf al te zwaar om zich los te wurmen van het matras, het licht aan te klikken en het op te schrijven op het denkbeeldige notitieblokje naast mijn bed. Ik sla het op in mijn hoofd, wat risicovol is.
Als ik een ingeving heb, zomaar in de trein, op het werk, dan is het graaien in de tas naar een stuk papier en een pen. Mijn schrijftafel ligt bezaaid met bonnetjes en treinkaartjes met onleesbare teksten erop.

Inspiratie komt als ik het niet verwacht. Als er drie kinderen in mijn keuken milkshakes maken - visualiseer veel derrie en kabaal - en ik, staande in een plas melk, zin krijg in een hamburger. Ik trek een kast open en pak de nieuwe grillpan.
Wat is die pan zwaar.
Met een klap landt Herman op het fornuis.
Wow. Dat komt hard aan.
Goh.
Ja.
Ik draai het gas uit. Stap uit de melk en ren naar mijn schrijftafel. Bonnetjes vliegen van het blad. Laptop open. Typen. Een pan, ideaal om een paar hersens mee in te slaan. Precies wat het verhaal nodig had. Bedankt, Herman.

Herman geeft inspiratie