Posts tonen met het label dubben. Alle posts tonen
Posts tonen met het label dubben. Alle posts tonen
Eén jaar van ons leven wachten we. We wachten op de post, op de trein, op de liefde en op nog veel meer. Wachten. Totdat het beloofde/verwachtte/gehoopte arriveert.

Stoplicht rood

Ik wachtte vanaf mei op jeukende schrijfvingers, op verteldrang. Dat wachten was aanvankelijk prima te doen. Geen onrustige nachten meer door spontane invallen, geen niesaanvallen door stoffige oude documenten, geen zere ogen van het turen naar een computerscherm.

Het zou vanzelf wel weer komen, die inspiratie om te schrijven. Tijdens de vakantie bijvoorbeeld, als ik in de rij zou staan voor de Duomo in Florence of op het strand stil moest blijven liggen tot ik helemaal ingegraven was of bij het stoplicht van de Gotthardtunnel. Ja dan, zou ik zoveel geniale invallen krijgen dat mijn dunne schriftje nooit genoeg was.

Gotthardtunnel file

Er kwam geen letter op papier. Drie maanden lang nada, noppes, niets.

Het Calimero-effect was daar: Ik zou niet één jaar, zoals elke burger betaamt, maar minstens vijftien maanden moeten wachten op iets in dit leven. En misschien nog wel veel langer....

Oh gruwel. Een writer's block lag op de loer. Geen Duomo die mij daar bij kon helpen.

Duomo florence

Bij thuiskomst vond ik tussen de stapel post het tijdschrift Schrijven magazine. Ik bladerde moedeloos en met een fikse dosis zelfmedelij door de pagina's. En toen las ik dit:

STOP NOOIT. (en als je toch per ongeluk gestopt bent:) BEGIN.

Een inkoppertje, weet ik ook wel. Natuurlijk, niet zeiken, niet zielepieten, niet achterover leunen en wachten, maar hupsakee zitten en schrijven. Maakt niet uit wat. Uiteindelijk komt dat geniale schrijfsel er dan wel.

Het duurde toch nog twee weken (want tsja, Calimero) voordat ik me vastplakte aan mijn bureaustoel en de laptop open klapte. Maar het lukte. Ik schreef weer.

Ik schreef een stukje over wachten.
Vier maanden geleden schreef ik een blogje op een stuk papier. Midden in de nacht, doorspekt met emoties.

Een blogje over het leven en de dood.
Ingewikkelde materie.

Het papiertje lag lange tijd veilig opgevouwen onder een rommelbakje op mijn bureau. Tot gisteren. Toen publiceerde ik het blogje.

Vanochtend heb ik het blogje weggehaald van deze site, het papiertje opgevouwen en weer onder het rommelbakje geplaatst.

Dat is toch de beste plek.
Veilig.

Misschien, over een paar maanden, durf ik het wel.

Delete
Er was eens een schrijver. Die schrijver had een manuscript ingeleverd bij de uitgever. Het was een spannend verhaal over een moeder, een dochter en een vermeende vader. Blauwdruk heette het manuscript.

Blauwdruk kwam op de plank te liggen. 'Ik ga het snel lezen, hoor,' verzekerde de uitgever de schrijver. De schrijver wachtte en wachtte en vroeg nog eens naar een reactie. Die kwam er niet. Alleen een zacht gemompel over 'crisis' en 'andere prioriteiten'.

De schrijver moest even slikken. Het was alsof een verkering werd uitgemaakt.

Gelukkig lazen anderen Blauwdruk wel. Zo was er de schrijfdocent die concludeerde: 'het is tot volle wasdom gekomen', de beroemde auteur die zei: 'intrigerend plot', de ervaren redacteur die mailde: 'wat een fijne schrijfstijl', de tegenlezer die verzuchtte: 'niet weg te leggen, zo spannend', en de boekhandelaar die stellig wees: 'het boek hoort hier op de thrillertafel'.

Tsja. De schrijver sliep er nog eens een nachtje over, en ook nog een weekend, en eigenlijk maar meteen de hele zomervakantie en hakte toen de knoop door. Dat boek moest er komen.

En het komt er. Blauwdruk wordt volgende maand uitgegeven via het self-publishing platform van Bol.com en Singel uitgevers.

& dit sprookje wordt vervolgd ...

Mijn betovergrootmoeder Adriana Rijk wordt op 2 september 1832 geboren in Ovezande, een dorpje in Zuid-Beveland. Ze helpt haar vader - een landbouwer - mee op de boerderij, totdat haar jongere broers en zussen oud en sterk genoeg zijn om haar taken over te nemen, en wordt dan dienstbode.
Ze is 26 als ze in Goes aan de slag gaat bij een manufacturier. Een jaar later keert ze terug naar Ovezande, zwanger van haar baas. Op 9 januari 1860 wordt mijn overgrootvader geboren: Jan Rijk, een bastaardkind. Op zijn geboorteakte staat bij vader N.N.

Wie was hij, de man die Adriana bezwangerde?

Ik wil het weten. Het is uit nieuwsgierigheid - wat was dan mijn achternaam geweest? - maar ook een vorm van gerechtigheid - welke lummel bezwangerde die arme boerendochter en stuurde haar met haar dikke buik naar het Katholieke Ovezande terug?

Nelleke Noordervliet omschrijft de status van een dienstbode in 'Altijd roomboter' als volgt:
130.000 meisjes van eenvoudige komaf verleenden hun diensten aan zo’n 7% van de huishoudens. Het was een vorm van slavernij. Een dienstmeid had veel plichten, maar nauwelijks rechten. Haar juridische status was huisgenoot en als zodanig was de meid ondergeschikt aan het gezinshoofd. Van een geschreven arbeidscontract was geen sprake. 
Dienstboden waren in hun armoe vaak maar een stap verwijderd van het bredere pad der prostitutie. Ze werden zwanger gemaakt door de heren of zonen deze huizes, maar het was bij wet verboden onderzoek te doen of laten doen naar het vaderschap met als doel de vader tot onderhoud te verplichten. Rond de vaderschapskwestie werd een juridisch steekspel opgevoerd, bedoeld om de verwekker uit de wind te houden, bedoeld om de man te vrijwaren van zijn schuld aan de prostitutie. Niet zijn geilheid was het, maar haar veilheid. 

Ik wil het weten.

Dienstbode - Isaac Israëls

De naam Knitel kom ik tegen in oude familiepaperassen, maar er staat verder niets bij. Mijn overleden tante schreef ooit de naam Stieger op, met daarachter de zin 'Is dit de vader van opa.' (maar zonder vraagteken, dus wist ze het of dacht ze het alleen maar...). 

Ik ben de archieven ingedoken: Zeeuwengezocht.nl, Zeeuwsarchief.nl, de krantenbank van ZeelandZoekakten.nl en Wiewaswie, en ontdekte een heleboel:
- Zowel meneer Knitel als meneer Stieger waren manufacturier in Goes toen Adriana zwanger raakte. Tot zover klopt het.
- Meneer Knitel was weduwnaar en 55 jaar.
- Hij had drie zonen, tussen de 19 en 24 jaar oud.
- Die zonen werden alledrie op 19 jarige leeftijd ingeloot voor 5 jaar dienstplicht.
- Meneer Stieger was 23 jaar en trouwde 4 jaar later in Delft.

Verder niets. Dus nu zit ik al de hele tijd te gissen. Was het weduwnaar Knitel, die dolgraag de plaatselijke politiek in wou en in allerlei raden en besturen zat, dus dat bastaardkind echt niet kon gebruiken? Was het een van zijn zonen, die vijf jaar lang de Nationale Militie moest gaan dienen of juist daar net klaar mee was? Of was het toch Stieger? De naam die mijn tante opschreef.

Ik wil het weten.
Mijn eigen whodunnit in de familie.
Ik moet het weten.

Het gemeentearchief in Goes kan me hopelijk helpen. Ik ga er binnenkort naar toe, lekker bladeren in stoffige bevolkingregisters. Ondertussen oefen ik alvast mijn echte naam: Maria Stieger, of Maria Knitel. 
(Hè nee, dat klinkt helemaal niet. Ik blijf gewoon Rijk hoor, waar ik ook op stuit.)
Ik had gisteren een fietsvaldag. Al zat ik geen moment op de fiets.

Een kind dat leert fietsen valt. Dat hoort zo. Mijn driejarige is er het levende bewijs van. Ik leg mijn hand op zijn onderrug, roep dingen als 'je kunt het' en 'blijven trappen' en bovenal 'vallen is niet erg, daar leer je van', ren naast hem en sus en kus zijn geschaafde knie of gekneusde teen. Sinds kort kan hij een stukje los fietsen. Superknap, vind ik dat.

Gisteren viel ik zelf - symbolisch dan.
Ik ben al maanden aan het schrijven. Op dit blog, aan #boek2 en #boek3 en #boek4, en aan andere topgeheime schrijfklussen. Ik schrijf en type en zet verhalen zwart op wit. Dat is hartstikke mooi en fijn, maar ook moedeloos geploeter soms. Dan wil ik een 'je kunt het' of een hand op mijn onderrug. Gisteren was zo'n dag dat ik een zetje nodig had. Maar ik kreeg het tegenovergestelde: gemene boomwortels en harde hagelstenen, en donderde van mijn fiets. Even bleef ik beduusd liggen.

's Avonds vond ik een citaat op twitter van @franxine:
Succes is 1x vaker opstaan dan je valt. 
Dat hielp.
Een nachtje slapen ook.

Vanochtend ben ik weer opgestapt. Een beetje beurs misschien, maar ik schrijf weer.

Fiets

Vanavond is het zo ver. De verwachtingen zijn hoog gespannen.

Zoon (bijna 7): 'weet je nog, vorig jaar, toen had mama er niets van begrepen en kreeg ik alleen maar een dropsleutel en een bloemetje.'
Ik dacht, 'en een MEDAILLE verwende drommel,' maar ik zei het niet. Ik zag het beeld van vorig jaar weer voor me. Mijn uk in het defilé, achter de vlag van zijn school, met ogen die doodmoe stonden en knieën vol schaafplekken. Ik liep naar hem toe, zei dat hij de mooiste medaille had die ik ooit had gezien, kuste hem, hing een lint met een dropsleutel om zijn nek en duwde een bloem in zijn handen.

Zo trots was ik.

Hij niet.
Zoonlief wierp zich op de grond, te midden van al zijn met snoepzakken behangen vrienden, ontroostbaar. Hoe had zijn moeder dit kunnen doen? Maar 1 DROPSLEUTEL!

Ik snap echt he-le-maal niets van die idiote traditie om een kind met snoep vol te proppen als hij net heeft gesport. Ik wil mijn kind niet beladen met zakken suiker en andere zooi omdat hij een paar kilometer heeft gewandeld. Hij heeft een medaille verdiend en lol gehad met zijn vriendjes, vier avonden lang. Snoep is ondergeschikt daaraan.

Alle ouders die ik spreek zijn het met me eens, natuurlijk, hartstikke fout, zo ongezond, maar onder de noemer 'sociale druk' zullen er vanavond toch weer meer snoepzakken dan medailles aan de kinderen bungelen. Niemand wil namelijk dat zijn kind zich wanhopig op de straatstenen werpt, vlak voor de schoolvlag en tussen al zijn lachende vriendjes.

Ik ook niet. Het was echt niet tof vorig jaar. Ik heb mijn moraalridderschap geofferd om mijn kind vanavond te zien stralen.

Dus nu ligt er een zak snoep hier, voor om de nek van mijn zoon. Het is alleen voor bij de finish, want daarna gaat de boel gewoon in de snoeppot, voor iedereen, maar dat vertel ik hem pas als we thuis zijn.

snoep avondvierdaagse

Sinds een week ben ik lid van het UWV. Ik heb mijn leaseauto ingeleverd, een OV-kaart aangeschaft en de iPad 'van de zaak' uit de handen van mijn kinderen gegrist en aan mijn ex-werkgever teruggegeven.
Van het UWV kreeg ik een online werkmap waarin alle rechten en plichten die bij een uitkering horen netjes staan opgesomd. Ik heb de training 'solliciteren' doorlopen, mijn cv ge-upload en mijn relevante sollicitatieactiviteiten ingevuld. Een mooi geautomatiseerd systeem hoor, mijn online werkmap.

werkmap

Mijn werkmap vraagt me niet: Wat wil je eigenlijk (met de rest van je leven)?
Dat snap ik wel. Ik verwacht ook geen toegespitste midlifecrisis-therapie vanuit het UWV. Ik hóór een baan te hebben: ik heb een goede opleiding gehad op kosten van de staat, ik ben gezond en best snugger, dus dan moet je niet zeuren maar gewoon aan de bak. (en daarbij hou ik heel erg van suffe kantoorhumor, zompige slagroomtaart en een kroket bij de lunch, en waar krijg je dat allemaal? juist)

Maar vandaag vroeg iemand het zomaar aan me: Wat wil je nou eigenlijk?
Mijn antwoord was er meteen: 'schrijven.'

Schrijven, schrijven, schrijven.
Ik wil associëren en visualiseren en beelden scheppen, ik wil woorden breien tot prachtige zinnen en ik wil een verhaal vertellen, een verhaal dat de lezer boeit.

'Maar ja,' zei ik ook, 'met schrijven verdien je geen droog brood. Dan kan de hypotheek het wel shaken en sus ik nooit mijn studieschuldgevoel naar de staat toe.'
(en in mijn achterhoofd klonk steeds dat stemmetje van Calimero: 'en dat is niet eerlijk')

Calimero

Ik wik en weeg, ik dub en dub, ik schrijf en solliciteer en solliciteer en schrijf. En dat leidt dan weer tot een spannend verhaal over een sollicitatiegesprek en hele sterke sollicitatiebrieven. Hoop ik.
Of niet.

Met mijn voeten op de wereldbodem, schreef ik, en keek nog eens naar de zin.

Wat een raar woord eigenlijk: wereldbodem.
De wereld heeft helemaal geen bodem. Een binnenste, ja, een omtrek, ja, heuvels, zeeën, vulkanen, ja. Maar geen bodem. En al die tijd dat ik naar dat woord keek dacht ik aan pizza. Ook rond, ook een bodem.

Goed. Het duurde even en toen vatte ik mijn fout.
Wereldbol.
Dat bedoelde ik.

Met mijn voeten op de wereldbol.
Het was nog steeds een rare zin. Inhoudelijk gezien dan: wie staat er nou op een bol? Ja, een circusartiest misschien, maar die bedoelde ik helemaal niet met mijn voeten.
Eigenlijk stond wereldbodem veel mooier.

Wereldbodem
Hoe kwam dat woord in mijn hoofd?
Een toevallige contaminatie?
Een gevalletje dyslexie?
Of de basis voor een poëtisch stuk?

Ik hoop het laatste.
Wereldbodem.
'Mama! Er staan drie brandweerwagens voor onze deur!'
Ik rende naar de woonkamer en stelde me naast mijn kinderen op voor het raam. Vrijdagmiddag, even voor zes uur, vier neuzen vastgeplakt aan het glas: drie brandweerwagens, acht brandweermannen en talloze slangen die over de weg en de stoep kronkelden.

De brandweermannen liepen naar het huis van de overburen. Door de schemer en de felle brandweerlampen konden we het tafereel niet volgen. Wat gebeurde er?
Daar, daar kwamen ze uit hun huis, onze overburen, een jong gezin met een dochter van vier en een hond als Lassie. Ik rende naar buiten, bood onderdak aan, koffie, een maaltijd.
'Nee hoor, alles prima, gewoon een schoorsteenbrand.' Mijn overbuurvrouw lachte ontspannen.

Met mijn kinderen volgde ik het spektakel vanuit onze woonkamer. De brandweerladder zoefde omhoog en mijn kinderen juichten. Het overbuurmeisje zwaaide vrolijk naar ons.
Ineens zag ik het terug.

Zeven jaar oud was ik, in een nachtpon en op blote voeten. De heldere sterrenhemel werd door rookwolken overstemd. Voor me brandde onze caravan. De witte caravan met oranje gordijntjes, waar we de week erop mee op vakantie zouden gaan. Er was een brandweerwagen, brandweermannen en vlammen, oranje en blauw, knetterend, grillig, die de caravan leken te omarmen. Mijn jongste broer huilde. Ik niet. Ik lachte een beetje stoer. Mijn arm deed nog pijn van het getrek van mijn oudste broer.

'Uit bed!' Mijn broer sloeg de deken van me af en trok aan mijn arm.
'Ga weg.'
'Er is brand!'
Mijn broer trok me uit bed. Hij sleurde me mee de trap af, naar de garage, en toen we buiten stonden zag ik de vlammen. Ik rook de stank. We renden over het pad, langs de bomen die al vlam hadden gevat, naar het grasveld, waar we mijn andere broer en mijn ouders omhelsden.

Een pyromaan, zei de politie.
Wat een mazzel, zei de brandweer, dat de gastank leeg was.
Een groot geluk, zei mijn vader, dat de overbuurman niet kon slapen. Als hij de brand niet had gezien en ons wakker had gemaakt, dan ... - de zin maakte hij niet af.

Zo stoer als ik toen deed, zo relaxt stond mijn overbuurmeisje er vrijdag bij, en zo onrustig maakt deze blog me.
Zolang je boek niet maandenlang in de Bestseller 60 van het CPNB staat en je niet van droog brood houdt, moet er op een andere manier geld binnen komen. Dus ging ik op sollicitatiegesprek: handen schudden, koffie drinken en vriendelijke dingen zeggen als 'wat een mooie locatie' en 'leuk om jullie te ontmoeten.' (al is 'leuk' eigenlijk een no-go in een sollicitatiegesprek, net als 'uitdaging' trouwens).
Daar zat ik, in mijn geluksblouse, te lurken aan bittere automatenkoffie. De man tegenover me (zeker weten de tweelingbroer van Frank Boeyen) stelde vragen. Ik twijfelde welke antwoorden ik moest geven: voor de functie wenselijke of eerlijke. De vragen die ik zelf had voorbereid waren weggezakt, tot in mijn tenen.

Maar halverwege dacht ik: wat een leuk gesprek en wat een interessante uitdaging!

De man vroeg: 'Ben jij een beetje een ondernemer?'
'Ja, hoor, zeker.' (het voor de functie wenselijk antwoord)
Hij keek over zijn bril naar me: 'Kun je een voorbeeld geven van je ondernemerschap op strategisch, tactisch en operationeel niveau?'
Ik slikte een slok koffie weg. 'Natuurlijk,' en zette het kopje langzaam neer. Ineens wist ik het eerlijke antwoord. 'Ik ben namelijk ook schrijver.'
En toen hield ik een ellenlang monoloog over mijn ondernemerschap als schrijver. Het ging ongeveer zo:

Op operationeel niveau is mijn ondernemerschap heel eenvoudig: ik schrijf. Om mijn manuscript te realiseren doe ik research, regel ik tegenlezers en koop ik bizar veel blanco A4. Op tactisch niveau probeer ik de kwaliteit van mijn schrijfwerk te verhogen; zo heb ik een schrijfcoach gevraagd mijn werk te beoordelen en ben ik een blog begonnen, ter lering en vermaak. Op strategisch niveau onderzoek ik de haalbaarheid om ook andere genres op te pakken. Zo overwoog ik om een kinderboek te schrijven, maar heb ik dat weer naast me neergelegd. Ik ben namelijk onvoldoende bekend met Avi-niveaus en moet me nu eerst focussen op #boek2.

Ik was oprecht verbaasd over de stelligheid waarmee ik de vraag had beantwoord. En ik twijfelde: had ik zojuist de ambacht schrijven als een controleerbaar en a-creatief karwei omschreven? Mijn collega-auteurs een judaskus gegeven? Met buikpijn (ook van de koffie) en een hoofd vol tegenstrijdigheden reed ik terug naar huis.

Net belden ze: ik was het niet geworden. Ze vonden me niet ondernemend genoeg. Gelukkig.

Mijn tegenlezer vroeg: Wat wil je – los van de vertelling zelf – met dit boek vertellen?
Ik mailde snel terug - want hier had ik over nagedacht: dat het eigenbelang van een ouder sterker is dan het ‘beste voor je kind willen’.
Een week later kwam het antwoord per brief: Dat klopt wel, dat lees ik, dat voel ik, maar weet je, het maakt die hoofdpersoon - de ouder - weinig sympathiek. Dat werkt het verhaal tegen. Het moet anders.

Tegenlezers hebben altijd gelijk.

De premisse is wat je echt wilt vertellen met het verhaal. Het is de stelling die bewezen moet worden. Bijvoorbeeld: te weinig slaap leidt tot zelfdestructie. of, iets vrolijker:  liefde overwint alles.
Als lezer is het prima om het niet eens te zijn met de premisse, zolang je je maar kunt inleven in de motivaties van de personages die op die stelling zijn gebaseerd. En, zo leerde ik van mijn tegenlezer, zolang het de hoofpersoon niet al te onsympathiek maakt.

Sinds de brief slaap ik niet meer. De radertjes in mijn hoofd maken overuren. Ik leef me in, ik graaf me onder, ik ben mijn hoofdpersoon, zo sympathiek mogelijk (en moe). Bij elke handeling denk ik: is mijn eigenbelang sterker dan dat ik het beste voor mijn kind wens? Het is puzzelen, analyseren, afwegen.

En dan een paar dagen later, zo met een dekentje op de bank en een doos bonbons binnen handbereik, begint er traag een spaarlamp te branden tussen die radertjes. Ja. Ik ben de hoofdpersoon, en het beste voor mijn kind gaat voor mijn eigenbelang, ook al is dat soms slikken. Dat is het: de premisse is niet mijn leidraad maar mijn worsteling.  
Haar worsteling.

Kwartje gevallen.
Aan de slag.

Ik heb drie keer een kind op de wereld gezet en wist elke keer hoe dat kind zou gaan heten, nog voordat ik het had ontmoet. Een naam voor een leven lang.

Maar nu. Mijn hoofdpersoon in #Boek2 is al aan haar 7e naam toe. Het begon met Lucia, toen Liesbeth, Lisa, Esther, Iris, Sophie, en eindigde met Ellen, voorlopig.
Het probleem is de associatie. Ik heb een naam nodig die nog niet in mijn leven was. Zodat ik tijdens het schrijven niet lastiggevallen wordt door dat rotkind van de basisschool of die overattente collega die toevallig ook zo heet. Een nieuw iemand wil ik.

Het is leuk (gewoon leuk) als er symboliek in de naam zit. Maar niet te dik. Dus geen heldhaftig hoofdpersoon met de naam Diana (=godin van de jacht) of de verloren dochter die Femke (=meisje) heet.
De hoofdpersoon uit Dieptepunt heet Martha. Ze is vernoemd naar Martijn, het broertje dat stierf voordat zij geboren werd. Haar ouders hebben zijn dood nooit verwerkt en projecteerden hun verdriet op haar. Het afschudden van die projectie is haar drijfveer.

Over #Boek2: ik blader nog vaak door het voornamenboek van Prisma. Want er is een betere dan Ellen, denk ik. Een naam zonder associatie maar met iets meer symboliek. 
Gelukkig is er find&replace in het fictieve leven. Ik heb nog even.


prisma woordenboek