Posts tonen met het label schrijven. Alle posts tonen
Posts tonen met het label schrijven. Alle posts tonen
Op 5 september 2017 schreef ik een blogje over Rie Mastenbroek dat eindigde met:

Maar eigenlijk verdient ze een boek. Want er is nog zoveel meer te vertellen over Rie.

En zo kwam het.

Al twee jaar ben ik aan het schrijven over Rie. De topzwemster uit de jaren dertig.

Ik wil alles over haar weten.
Ik spoel polygoonjournaals uit de jaren dertig in slow motion af.
Ik spel elk krantenartikel dat over haar is verschenen.
Ik leg een vergrootglas op foto's om details te kunnen beschrijven.
Ik val stil ... als ik haar Olympische medaille mag vasthouden.
Ik lach om haar grapje bij de uitzending van Open het dorp.
Ik bestudeer de geschiedenis van het badpak.
Ik neem elk interview dat ze heeft gegeven tot me - opnieuw en opnieuw.
Ik bezoek de International Swimming Hall of Fame in Fort Lauderdale.
Ik bel, mail en bezoek een ieder die haar heeft gekend en stel dan eindeloos veel vragen.
Ik struin de straten af waar ze woonde.
Ik duik in het water om te keren als Kiefer.

En dan kruip ik weer achter mijn laptop om alle informatie aan elkaar te rijgen. Zo vormt zich het verhaal. Het verhaal van Rie, de vergeten zwemkampioen.

International Swimming Hall of Fame in Fort Lauderdale, U.S.A.
Mei 2020 zal haar levensverhaal verschijnen.
Het afgelopen jaar was de meeste gestelde vraag aan mij: 

Waarom een boek over de fiets?

Nou, dat zit zo.

In 1906 maakte mijn grootvader Kees een klein wereldwonder mee in Zuid-Beveland: 

Op een van die nazomerse dagen komt vader van de markt met een verrassing. Hij heeft een handelaar in rijwielen getroffen. In de wagen, die in de ochtend nog gevuld was met zakken tarwe en gerst, ligt nu een glimmende tweewieler. Jan en Kees maken zich het fietsen eigen op de eerste Gazelle aan de Capelleweg. Ze zetten het stuur laag en leren fietsen. Niet met zijwielen of andere hulpmiddelen, maar gewoon afzetten boven aan de dijk, dan naar beneden roetsjen en trappen. Jane kan niet op de fiets met al haar rokken. Ze kijkt toe en lacht. Een fiets! Wat een weelde. 
[Uit: Polderpioniers]

Een openbaring moet het zijn geweest: dat nieuwerwetse vervoermiddel gaf Kees de kans om Zeeland uit te rijden en de wijde wereld in te trekken.

En dan was er dat proces-verbaal uit 1923 dat ik toevallig vond. Mijn grootmoeder werd op een landweggetje in Brabant door een veldwachter van haar fiets geplukt. Ze had namelijk geen rijwielbelasting betaald. Ik stelde me haar voor: verbolgen over haar boete, maar bovenal geëmancipeerd - in haar eentje kilometers ver van huis en met al die klokkende rokken op een fiets.


Het werd mij stilaan duidelijk: 
de fiets was buitengewoon belangrijk voor mijn grootouders. En niet alleen voor hen. Het rijwiel zette in de negentiende en twintigste eeuw talloze economische, maatschappelijke en sociale ontwikkelingen in gang.

Mobiliteit, recreatie en emancipatie bijvoorbeeld.

De anekdote van Kees en zijn Gazelle bracht mij in Dieren, bij de oudste nog bestaande Nederlandse rijwielfabriek. Daar ontdekte ik een indrukwekkend familieverhaal dat verweven was met de revolutie die de fiets in Nederland veroorzaakt had.

Ik had de wonderlijke en imposante geschiedenis van de fiets, van een familie en een fabriek in handen. En stuitte ook nog op bijzondere fietsfeitjes: over het woord Viets, over Bibendum, over kamperen, over de vulkaan Tambora en al die andere wetenswaardigheden.

Ik schetste op een A3-vel een verhaallijn en werd daar zó intens gelukkig van: dat gevoel wilde ik niemand onthouden.



Dus daarom. De fiets verdient een kroniek, een epos, een boek.

12 april 2018 verschijnt Eeuw in versnelling 
Wieringen; toen ik mijn schrijfdocente Truska Bast vertelde dat dit voormalige eiland een belangrijk toevluchtsoord was tijdens de inundatie van de Wieringermeerpolder, wist zij me te overtreffen met een wel heel fascinerende anekdote.

Wieringen was rond 1920 nog een eiland op de grens tussen de Waddenzee en de Zuiderzee. Het afgelegen eiland – met een glooiend landschap en kronkelende wegen - was ongeveer 10 bij 5 km en telde 8 dorpjes. In totaal woonden er zo’n 3000 inwoners.


Dat was Wieringen.

In Duitsland werd in 1882 Frederik Wilhelm Victor August Ernst van Pruisen (zeg maar Wilhelm) geboren als oudste zoon van de Duitse keizer en keizerin, en daarmee kroonprins van Pruisen en het Duitse Keizerrijk. Na een strenge opvoeding ontpopte Wilhelm zich tot playboy. Hij beloofde in 1905 weliswaar eeuwige trouw aan hertogin Cecilie van Mecklenburg-Schwerin  – een gearrangeerd doch harmonieus huwelijk – maar nam al snel weer contact met andere dames op.

Kroonprins Wilhelm

In de Eerste Wereldoorlog was Wilhelm als legercommandant nauw betrokken bij de (mislukte) strijd om Verdun in 1917. Onder zijn officieren had de kroonprins een uiterst slechte reputatie. Hij liet de krijgsverrichtingen over aan zijn ondergeschikten en verschalkte zelf de ene Française na de andere.

Het werd in 1918 duidelijk dat Duitsland de Eerste Wereldoorlog ging verliezen en er heerste grote onrust in het land. Politieke partijen wilden de macht van de aristocratie verminderen, de keizer protesteerde, maar de roep op zijn aftreden groeide – ook de geallieerden stelden het als voorwaarde voor vredesonderhandelingen – tot uiteindelijk de rijkskanselier de keizer afdankte en de republiek Duitsland werd uitgeroepen.

De keizer vluchtte in november 1918 naar Nederland, en kwam in Huis Doorn terecht. In zijn kielzog vroeg ook zijn zoon Wilhelm politiek asiel aan. De kroonprins kreeg door koningin Wilhelmina een predikantswoning aangeboden op het geïsoleerde eiland Wieringen.

'Wieringen! Het eiland Wieringen? Niemand in huis weet waar het eiland kan liggen.' Zo schreef Wilhelm.

Het was een hele reis, eerst met de trein naar Enkhuizen, waar de bevolking boze gebaren naar hem maakte, en vandaar met een sleepboot naar Wieringen. Onderweg was het zo mistig dat de kapitein het eiland niet kon vinden en pas de volgende dag met de kroonprins arriveerde.

Op Wieringen werd Wilhelm geconfronteerd met een wantrouwige gemeenschap.

'De keel werd mij dichtgeknepen', bekende de kroonprins.

Wilhelm besloot maar het beste van zijn ballingschap te maken. En dat lukte hem. Hij toerde met zijn motorfiets over het eiland, sprak bewoners aan en sloot langzaam maar zeker vriendschappen. De kroonprins trok een windjack en klompen aan, leerde de namen van de vissers uit zijn hoofd, deelde snoep uit aan kinderen en liet mooie meisjes overkomen uit Amsterdam.
(Zijn huwelijk met Cecilie was na de Eerste Wereldoorlog praktisch opgehouden. Zij bleef dan ook in Berlijn wonen.) 

Kroonprins op Wieringen

Wilhelm nam schilder- en bokslessen, ging bij smid Luyt in de leer en bleef daar werken. Even was Wieringen wereldnieuws: foto’s van een kroonprins die hoefijzers smeedde op een geïsoleerd eiland gingen de hele wereld over.

Duitse kroonprins in de smederij in Wieringen

Na bijna 5 jaar gaf de Duitse regering Wilhelm toestemming om terug te keren naar Duitsland. Hij verliet het eiland met stille trom – in de hoop het oude regime te kunnen herstellen, al zat dat er niet in – een aantal vermeende bastaardkinderen en sterke verhalen achterlatend in Wieringen, waar men decennia mee vooruit kon.

Zoals de papieren badpakken die de kroonprins aan de meisjes van Wieringen zou hebben uitgedeeld. Toen ze het water in gingen en de badpakken bleken op te lossen, keek Wilhelm geamuseerd toe. 

In Duitsland raakte Wilhelm in de vergetelheid. Hij stierf in 1951 aan een hartaanval en liet zes (erkende) kinderen na.

-----------

Meer weten over Wilhelm? Een hoofdstuk uit zijn memoires en nog veel informatie over de Duitse keizer en zijn zoon vind je op: www.wereldoorlog1418.nl/keizer-wilhelm.  

Afbeeldingen uit dit blog komen van oudestafkaarten.nlwikipedia.nl en geheugenvannederland.nl 
Bart pakt Vivians hand. Haar stappen zijn even groot als die van hem, maar haar hakken klinken zo veel harder. Samen lopen ze naar de lichtblauwe deur die voor hen open gaat. De arts knikt, mompelt ‘goedemorgen’, sluit de deur en wijst Bart de linkerstoel. Vivian neemt plaats naast hem. Haar elleboog raakt nog net die van hem.
De arts richt zich tot het computerscherm op zijn mahoniehouten bureau.
‘We zijn een stap verder. We weten meer.’
Bart vraagt zich af waar ‘we’ voor staat. Blijkbaar heeft niet alleen de man tegenover hem de glazen potjes waar de cellen van zijn vrouw en hem in ronddwaalden bestudeerd, maar ook anderen, artsen-in-opleiding of assistentes, je reinste ramptoeristen. Bart vouwt zijn handen in elkaar en weer uit elkaar en dan nog eens.
De arts glimlacht naar Vivian – verontschuldigend bijna – en richt zich tot Bart.
‘Ik heb slecht nieuws, vrees ik. U bent onvruchtbaar...’ De rest van de zin wordt onderbroken door een harde snik van Vivian. De arts schuift een doos tissues naar haar toe, maar het houten blad is te stroef en de doos komt slechts tot halverwege. Vivian veegt haar neus af aan de mouw van haar vest.
Barts hart klopt zwaar in zijn borst. Zijn mond is droog.
‘U zei?’
‘Azoöspermie. Een medische term voor het ontbreken van zaadcellen.’
‘Onmogelijk.’
‘Meneer Diependam,’ de arts leunt voorover, ‘en het spijt me zeer u dit te moeten zeggen, maar uw lichaam produceert de benodigde cellen simpelweg niet. Een aanmaakstoornis.’ Een grijze pluk haar schuift over het voorhoofd van de arts, hij vervolgt: ‘De diagnose komt voor bij slechts een paar procent van de mannen. Het is aangeboren, en niet te behandelen.’
Vivian fluistert: ‘Ik wist het, ik wist het, ik wist het.’
Bart staat op.
‘Gaat u alstublieft zitten.’
Hij balt zijn vuisten. Hij heeft zin om uit te halen, om de arts wakker te schudden, om de knokkels van zijn vuist op de stoïcijnse smoel van de man te laten landen, hard, heel hard. Zijn ogen speuren het houten bureaublad af, hij kan het pijnlijker maken als hij wil, met die pen daar, of die liniaal, of, of. Maar hij doet het niet. De hand van Vivian op zijn rug is vertrouwd, warm. Langzaam zakt hij terug in zijn stoel, zijn vuisten vallen in zijn schoot. Hij kijkt ernaar en probeert zijn vingers te strekken. Het doet pijn. Vivian buigt naar voren.
‘En nu?’ Haar stem is hees.
Bart staart naar de ingelijste satellietfoto van een eiland aan de muur. Vlieland, vermoedelijk.
‘De mogelijkheden zijn beperkt, maar er zijn andere methodes die tot zwangerschap kunnen leiden. Ik wil u graag die opties meegeven. Dan kunt u daar over nadenken.’
Mogelijkheden, methodes, opties. Bart zet zijn handen op het bureau en leunt voorover, hij komt los van de stoel, zijn ogen zijn vlak bij de neus van de arts. Een kleine neus, vrouwelijk.
‘Vertel me eens: waar leert u zoveel onzin te verkondigen?’
De arts schuift naar achteren. Precies onder de foto van Vlieland. ‘Ik begrijp uw teleurstelling. Verwijten zijn niet nodig. Neemt u uzelf niets kwalijk.’
‘Ik? Kwalijk?’
De arts schudt zijn hoofd. Zijn grijze haren veren op onder het langwerpige stuk land in het donkere water. De helft van het eiland is een zandvlakte, leeg en kaal. Een plek om in te verdwijnen, om in weg te zakken, als drijfzand. Bart kijkt naar zijn schoenen op het linoleum, bruine gympen op een donkerblauw marmermotief. Hij zou weg willen zakken door deze vloer, door de fundering, door de grond. Naar een universum waar hij niet hoeft na te denken. Achter hem fluistert Vivian zijn naam. Hij kijkt op naar de arts. Zijn eigen stem is hem niet bekend, breekbaar: ‘Hoe komt het dan dat ik al een kind heb?’


Dit is de proloog van Blauwdruk. Zin om verder te lezen? 

blauwdruk
Eén jaar van ons leven wachten we. We wachten op de post, op de trein, op de liefde en op nog veel meer. Wachten. Totdat het beloofde/verwachtte/gehoopte arriveert.

Stoplicht rood

Ik wachtte vanaf mei op jeukende schrijfvingers, op verteldrang. Dat wachten was aanvankelijk prima te doen. Geen onrustige nachten meer door spontane invallen, geen niesaanvallen door stoffige oude documenten, geen zere ogen van het turen naar een computerscherm.

Het zou vanzelf wel weer komen, die inspiratie om te schrijven. Tijdens de vakantie bijvoorbeeld, als ik in de rij zou staan voor de Duomo in Florence of op het strand stil moest blijven liggen tot ik helemaal ingegraven was of bij het stoplicht van de Gotthardtunnel. Ja dan, zou ik zoveel geniale invallen krijgen dat mijn dunne schriftje nooit genoeg was.

Gotthardtunnel file

Er kwam geen letter op papier. Drie maanden lang nada, noppes, niets.

Het Calimero-effect was daar: Ik zou niet één jaar, zoals elke burger betaamt, maar minstens vijftien maanden moeten wachten op iets in dit leven. En misschien nog wel veel langer....

Oh gruwel. Een writer's block lag op de loer. Geen Duomo die mij daar bij kon helpen.

Duomo florence

Bij thuiskomst vond ik tussen de stapel post het tijdschrift Schrijven magazine. Ik bladerde moedeloos en met een fikse dosis zelfmedelij door de pagina's. En toen las ik dit:

STOP NOOIT. (en als je toch per ongeluk gestopt bent:) BEGIN.

Een inkoppertje, weet ik ook wel. Natuurlijk, niet zeiken, niet zielepieten, niet achterover leunen en wachten, maar hupsakee zitten en schrijven. Maakt niet uit wat. Uiteindelijk komt dat geniale schrijfsel er dan wel.

Het duurde toch nog twee weken (want tsja, Calimero) voordat ik me vastplakte aan mijn bureaustoel en de laptop open klapte. Maar het lukte. Ik schreef weer.

Ik schreef een stukje over wachten.
Ooit was ik schilder. Op houten panelen of witte doeken, met plakkaatverf en olieverf. Ik probeerde een verhaal te vertellen met een penseel en een palet.

Kunst Maria Rijk

Ik meldde me bij de kunstacademie en werd toegelaten (ja echt!). Maar als dertiger met een zwangere buik en een hypotheek was ik er toch niet helemaal thuis. Ik hing - vlak voor de bevalling - mijn penselen aan de wilgen en heb ze al tien jaar niet meer aangeraakt.

Geen spijt hoor. Helemaal geen spijt.

Want ik werd schrijver, en dat is eigenlijk net zoiets als een schilder. Bij de thrillers Blauwdruk en Dieptepunt begon ik met een blanco vel en vulde die, en nog een, en nog een, met elke ingeving die ik tijdens het schrijven kreeg. Ik herlas het dikke pakket papier, ging er met een rode pen doorheen, liet anderen er naar kijken en werkte net zo lang door totdat het verhaal op de juiste manier verteld werd. Precies zoals ik eerder schilderde.

Dat was het schrijfproces van mijn thrillers. Maar nu ik aan #boek3 werk - een historische roman - ben ik geen schilder, maar een beeldhouwer.

In plaats van te beginnen met een wit vel, is mijn startpunt een massa materiaal.

Ik verzamel foto's, ansichtkaarten, boekhoudschriftjes en dikke boeken, hele dikke boeken. Ik interview en zoek in archieven. Ik lees en ik kijk, ik bouw op, breek af en herbouw. Mijn blik over ruw materiaal. Denken, draaien, voelen.

schrijfsel

Ik boetseer een verhaal uit een stapel aantekeningen, herinneringen en schrijfregels. Langzaam maar zeker krijgt de homp materialen een definitieve vorm: het verhaal wordt verteld.

En dat voelt geweldig.

Dat voelt als kunst.
'Nou, dan doen we nu het rondje goede voornemens.'

- gemompel, gezucht -

'Eerst moet iedereen zeggen of het voornemen van 2014 is uitgekomen, en dan wat het voornemen van 2015 is.'

- vragende blikken -

'Nou, wie gaat als eerste?'

- absolute stilte -

'Ik!'

- opluchting bij de 22 anderen aan tafel -

'Ik zei vorig jaar dat mijn tweede boek er ging komen, en tadaa! en in 2015 komt mijn derde boek. Simpel.'

- applaus -

Zelden smaakte champagne zo lekker.

Champagne
Denk je erover om in 2015 je boek zelf uit te geven?

Goed plan!

Gaaf!

Je bent een held!

OK & nu ter overweging - ik deed het in 2014 - enkele tips.

1. Wees stressbestendig.
Je maakt namelijk een carrièresprong van schrijver naar schrijver-opmaker-redacteur-vormgever-uitgever-marketeer. Alles wat besloten moet worden, en ook uitgevoerd moet worden, komt op jouw schouders terecht. Dat is heel gaaf, maar ook een gevalletje heel veel werk. Blijf ademen. Dat is - uiteindelijk - het belangrijkste.

2. Zorg voor tijd.
Veel tijd. Vanwege dat vele werk, maar ook vanwege de doorlooptijd. Een reguliere uitgever heeft een catalogus en plant de uitgave van haar boeken volgens de verschijningsdata daarvan. Jij kunt veel sneller je boek in de markt hebben - als alles goed gaat -, maar omdat het de eerste keer is dat je een boek uitgeeft gaat ongetwijfeld niet alles in een keer goed.
Van Blauwdruk had ik bijvoorbeeld 3 proefexemplaren nodig voordat ik helemaal tevreden was.

3. Lees en leer.
Volg het forum op schrijvenonline.org en lees hoofdstuk 13 van Handboek voor schrijvers van Maaike Molhuysen. Leer van ervaringen van diegene die je voorgingen door op twitter en facebook andere zelfuitgevers te volgen en lijstjes als dit (en ook hetboekenschap.nl, boekschrijven.nl, daretoo.nl) door te spitten.

4. Promoot promoot promoot.
Zeg Ja tegen alles als het om promotie van je boek gaat. Benader de plaatselijke boekhandels, kranten en bibliotheken, laat je interviewen door de basisschool in je wijk, ga op zoek naar leesclubs en stel je voor aan Facebook-groepen en Bloggers die jouw genre waarderen. Natuurlijk zorg je voor een geweldig persbericht dat je naar alle relevante media stuurt en bel je dat ex-vriendje van twintig jaar geleden dat journalist/radiopresentator is geworden.
& verder zeg je Ja Ja Ja tegen elk initiatief dat je wordt aangeboden.

5. Zie het als een groot avontuur.
Maak je geen illusies. Er zijn succesverhalen over zelfuitgegeven boeken, de Sonja Bakkers, maar het zijn er niet veel. Het kan wel. Stel realistische doelen, doe je best, ga ervoor en droom. Maar bovenal geniet van dit avontuur, want oh, (zie tip 6...)

6. Wees trots. 
Het grote verschil tov het uitgeven via een reguliere uitgever is dat je alles zelf kunt controleren en overzien. Je kunt zelf bepalen hoe je boek eruit komt te zien, wat de titel is, hoeveel pagina's het telt en wat de prijs wordt. Je weet precies naar wie je een recensie-exemplaar hebt gestuurd, en van wie je dus een recensie kunt verwachten. Je weet ook precies hoeveel boeken je verkoopt.
Je hebt alles zelf gedaan; die carrièresprong, die tijdsinvestering, die keuzestress. Bikkel!
& je gaat zoveel gave reacties krijgen - zoveel dat je denkt: het was het waard. Zeker weten. Wees trots. Het is echt supermegavetgaaf dat je dit durft.

Blauwdruk Maria Rijk

Onderstaand kerstverhaal verscheen in De Kaap van 24 dec 2014.

Geen witte kerst dit jaar, geen gladde stoep, geen kans op uitglijden. Niet dat het meneer Brok iets uitmaakt. Hij was toch al niet van plan om naar buiten te gaan deze dagen. Kristel mag niet weten dat hij ‘kluizenaart’, zoals ze dat noemt. Ze zou zich zorgen maken, zo erg dat ze haar vakantie af zou zeggen om hem te vergezellen. Hij heeft zijn dochter en haar gezin met klem een fijne wintersport gewenst, alle betuttelende vragen weggewuifd en nog eens gezegd dat hij echt niet mee wilde. Hoe zou hij zich moeten voortbewegen door die witte deken? Hij moet er niet aan denken.

Het is stil in huis. Sinds Marie er niet meer is ruikt het binnen niet meer naar dennennaalden en kaarslicht op de donkerste dagen van het jaar. Hij rilt. De verwarming is nog niet aangeslagen. Meneer Brok loopt naar de kapstok om zijn vest te pakken, en dan ziet hij het. Er zit een onbekende schim achter de glazen voordeur, op het randje langs de schutting. Zwart-wit en zo’n twintig centimeter hoog. Het beweegt. Meneer Brok stapt naar de deur. Kunnen de overburen hem zien? Hij wil nieuwsgierige blikken vermijden en al helemaal ogen vol medelijden; een man alleen thuis met kerst. Hij bukt voor het glas van de voordeur en dan ziet hij het: een konijn.

Meneer Brok opent de deur en knielt om het dier te bekijken. Het konijn heeft een zwart-witte vacht, donkere ogen en nieuwsgierige oren. Zijn neus beweegt opgewonden. Meneer Brok legt zijn hand op de zachte haren, een korte rilling schiet onder zijn handpalm, maar het beest blijft rustig zitten, tam. Meneer Brok staat op en loert om zich heen. Wordt er een grap met hem uitgehaald? Hij tuurt links en rechts de weg af. Niets. Niemand. Dan draait hij zich om naar de voordeur. Het konijn probeert over de drempel heen te komen. Zijn voorpoten steunen op de mat, maar de verhoging is een te grote barrière voor het achterlijf. Het konijn spartelt hulpeloos. Meneer Brok geeft het dier een zetje, de gang in.

Konijn

Het konijn zit in een doos op de eettafel. Meneer Brok volgt de voorzichtige bewegingen van het dier. Hij heeft de politie gebeld en werd doorverwezen naar het asiel. Daar noteerden ze zijn naam en zeiden ze dat ze geen konijnen konden opnemen. Ze zaten vol. Of hij niet een paar dagen voor het beest kon zorgen. Dat wilde hij niet. Maar ze bleven aandringen. Het kon nooit voor lang zijn. De eigenaar was vast iemand in de buurt en op zoek naar zijn verloren huisdier.

Meneer Brok kent niemand in de buurt met een konijn. Hij is niet van plan langs de deuren te gaan om te vragen of iemand een konijn mist, dat leidt alleen maar tot nietszeggende gesprekken en zicht op andermans kerstgezelligheid. Straks nodigt iemand hem nog uit. Hij zucht. Hoe komt hij van dat beest af? Hij zou de doos bij iemand anders voor de deur kunnen zetten. Nee. Een te grote kans om betrapt te worden. Of hij brengt het konijn naar het bos. Een tam konijn in het bos. Meneer Brok schudt zijn hoofd. Dat zou het beest niet overleven.

Ineens moet hij grinniken. Een konijn met kerst. Marie heeft het vaak genoeg voor hem klaargemaakt, met bosbessensaus en aardappelpuree. Eigenlijk was het vlees hem iets te droog, maar Marie hield van tradities. Kristel weigerde het stuk konijn op haar bord. Elk jaar begon het kerstdiner met een discussie over ‘dat lieve beest dat zo gruwelijk afgeschoten was’, en elk jaar zong hij dan ‘Flappie’ van Youp van ‘t Hek, en elk jaar moest Marie dan huilen van het lachen en sloeg Kristel haar blik naar het plafond om pas bij te draaien als de zelfgemaakte rabarber op tafel kwam. Heerlijke kerstdagen waren het. Tot drie jaar geleden. Toen lag Marie op een bed in de woonkamer en at ze niets meer. Huilde ze niet, lachte ze niet.

Hij kan niets anders doen dan wat het asiel heeft voorgesteld: wachten en zorgen. Water en wat groen hebben ze gezegd. Het dier zit in een hoek van de doos, opgerold als een bolletje wol. Meneer Brok loopt de tuin in en plukt koud gras en slap onkruid. Binnen vult hij een bakje met water en zet het in de doos. Hij tilt het konijn op, het stribbelt tegen, een nagel krast in zijn duim, en hij zet het beest snel weer neer. Meneer Brok aait voorzichtig de zachte vacht net zo lang tot de hartslag onder zijn hand rustiger wordt.

De rest van de dag zit hij voor het raam. De lampjes in de kerstboom van de overburen branden. In het huis ernaast glimt een rendier op het dak. Mensen wandelen voorbij; twee vrouwen houden elkaars hand vast, een vader draagt een kind op zijn nek, een meisje huppelt met haar hond. Gezichten die lachen. Meneer Brok zet de televisie aan en weer uit. Hij kijkt in de doos. En nog eens. Dan tilt hij het konijn op zijn schoot en aait het, warm en zacht. Ineens begint hij te praten. Hij is verrast over zijn eigen stem in de stille kamer. Meneer Brok vertelt het konijn over Marie. Over hoe lief ze was. Lief en mooi.

Als het donker wordt schuift hij de lasagne die Kristel voor hem heeft klaargemaakt in de magnetron. Het konijn schuifelt in de doos, de kleine nagels krabbelen over het karton. Meneer Brok pakt een wortel uit de koelkast en snijdt die in kleine stukjes. Hij gaat aan tafel zitten met het bord lasagne en vouwt een wit servet onder zijn boord. De doos staat naast hem op de grond. Op de bodem zet hij het schoteltje met de stukjes wortel. Toch een konijn aan tafel met kerst. Hij proest en aait het beest. Dit is geen toeval. Dit heeft Marie geregeld.

Meneer Brok weet wat hem te doen staat. De volgende ochtend belt hij het asiel. Hij kucht en zegt dat het konijn zijn baas heeft gevonden. Dan zoekt hij op internet naar informatie over de verzorging van konijnen. Eigenlijk is het heel gemakkelijk. Een hok kan hij bij de Snuffelschuur halen, stro bij de boer. Een naam. Hij tilt het konijn op en legt hem op zijn schoot. Balthasar. Ja. Hij zal zich over dit beest ontfermen, over Balthasar. Niet alleen met kerst, maar voor altijd.

Ben jij al verankerd?

Vanochtend las ik een interview met Anna Enquist in Schrijven Magazine. Op de vraag: is het gezond voor een schrijver om er een ander vak naast te hebben, zei ze: Oja zeker! Het is goed om verankerd te zijn.

Ik zat in de sprinter van 7.43, keek op en dacht: of die baan waar ik naartoe ga me nou zo verankerd weet ik nog niet, maar mijn tochtjes in de trein in de spits doen dat zeker wel. 

Op dat moment voelde ik een denkbeeldig anker onder mijn stoel in de bodem van de trein slaan. 

Al die keren dat ik op een tochtig perron stond te turen naar het verdwijnpunt van de rails aan de horizon en uit de luidspreker een vriendelijk stem klonk: *Ding dong, dames en heren, de trein naar uw werk .... (is uitgevallen/onmenselijk verlaat/heeft een nog onduidelijk mankement)* vielen eigenlijk best mee. Ik stond nooit alleen op het perron. Er waren altijd een paar medemensen die samen met me stonden kou te lijden en te balen.


Elke dag - als dat witblauwe ijzeren monster eindelijk aan komt zetten - zoeven schuifdeuren open en heet de maatschappij 'de forenzentrein' me hartelijk welkom. Warm en gemoedelijk is het. De scholier met de te dikke rugzak, de zakenman met zijn laptop op schoot, twee zussen op weg naar de huishoudbeurs, de conservatoriumstudent met de contrabas en de rest van de veestapel - want zo voelt het met z'n allen in een bomvolle coupé - met een smartphone of krant in de hand.

Ik keek vanochtend om me heen en voelde me onderdeel van de treinmaatschappij. De conducteur kwam glimlachend langs, een jongen stond op voor een oude dame, er klonk gehoest, een rinkelende telefoon en het meisje naast me zei dat ik leuke schoenen aan had.

Zo zat ik me een beetje verankerd te voelen, tot de eindbestemming om werd geroepen. Mijn anker schoot los uit de bodem van de trein en ik kwam langzaam overeind. De veestapel schuifelde uit een overvolle trein naar een overvol perron, en verder naar een overvolle roltrap. In de stationshal dijde de maatschappij uiteen, anoniem, om rond het middaguur weer samen te drommen voor de sprinter naar huis.

Doe je taakje en in de tijd die overblijft kun je schrijven, las ik op de terugweg in het interview met Anna Enquist.

Bij deze.

Een goed interview is als een 'krijg zicht op jezelf'-therapie.

Ja, deze stelling klinkt misschien een beetje raar, maar toch is het zo. Ik zal het uitleggen:

Afgelopen week stelde Vrouwenthrillers.nl een aantal vragen over het schrijven van Blauwdruk. Ik zei:

Ik heb tijdens het schrijven tegenlezers nodig. Om me scherp te houden qua verhaal, maar ook om het schrijven minder eenzaam te maken. 

Terwijl ik dit antwoord formuleerde begon een peertje boven mijn hoofd te branden. Aha. Zo is het!

Lampje

Ik kan mezelf niet tragisch romantisch opsluiten in een klooster om aan mijn meesterwerk te schrijven. Ik heb anderen nodig. Interactie enzo. Feedback weetjewel.

Dieptepunt schreef ik bij Scriptplus in een klas vol medeschrijvers.

#Boek3 krijg ik niet op papier zonder dat ik de 'overlevering' en toffe archivarissen lastig val.

Sinds kort heb ik een heus samenwerkcontract met uniekspel.nl om gave moorddiners en andere spellen te maken, en komende maand wordt het korte verhaal Koffie verkeerd, dat ik samen met Sylvia Groener schreef, gepubliceerd in de bundel Koffietafel.

Zo dus.

Ik heb samenspel nodig.

Essentieel om te kunnen schrijven.

Nooit meer eenzaam ploeteren.

Dus.
Stelling bewezen: Een goed interview is als een 'krijg zicht op jezelf'-therapie.

& nu ga ik lekker in mijn eentje de krant lezen.
Afgelopen zaterdag was de boekpresentatie van Blauwdruk. Ik wilde daar een hele gave plog over maken, met foto's van vrolijke lezers en een gelukkige schrijver.

Maar zoals het een opgewonden en opgelaten schrijver op zijn eigen boekpresentatie betaamt, was ik vergeten een fotograaf te regelen...

Zucht.

Daarom iets anders als sfeerimpressie: de top 3 van meest gestelde vragen aan mij op mijn boekpresentatie - als lezer aan schrijver -, een zgn. toplog.

Komtie.

1. Waar haal je in hemelsnaam zo'n eng verhaal vandaan? (lezer kijkt met scheef hoofd naar de schrijver en fluistert) Ik hoop dat alles goed met je gaat.

2. En wanneer kom je in DWDD? (lezer lacht hard en graait naar een nieuw glas prosecco) Proost hè.

3. Zitten er weer van die autobiografische stukjes in? (lezer pakt schrijver bij beide schouders en kijkt haar indringend aan) En nou niet zeggen dat dat bij het vorige boek ook niet zo was. Wij weten wel beter.

Ik weet niet meer welke lezers welke vragen stelden. Ik weet ook niet meer wat ik - de schrijver - antwoordde. Ik weet nog wel dat ie-de-reen het een hele mooie omslag vond en dat ie-de-reen zin had om het te lezen en dat ie-de-reen wilde proosten en dat ie-de-reen het heel gezellig vond.

Ik ook.

& op de afterparty kwam er een plan op tafel om de pijn van de gemiste foto's te verzachten: ie-de-reen regelt een foto van zichzelf met Blauwdruk.

Tof hè.

En kijk: de eerste is daar. Wie volgt?

Blauwdruk lezen
Even iets heel anders op dit blog.

Ik schrijf - midden in de lancering van Blauwdruk - trouw verder aan #boek3. En daar worstel ik met het volgende vraagstuk:

Het is 1914 - en de eerste wereldoorlog is daar. Nederland wil neutraal blijven en mobiliseert op 31 juli 1914 de strijdkrachten. In totaal worden 203.000 soldaten opgeroepen. Zij bewaken de grenzen en vluchtelingenkampen, handhaven de openbare orde en brengen wegversperringen aan. 

In Zeeland is er een boer met twee zonen: Jan van 20 en Kees van 18. Ik weet dat Kees de hele oorlog in dienst is geweest, maar ik weet niets over Jan.

Mijn vraag: is het waarschijnlijk dat een boer zijn beide - en enige - zonen 4 jaar lang kwijt was aan de mobilisatie?

Ik vermoed namelijk dat de boer in kwestie heeft geprobeerd om zijn oudste zoon bij zich te houden, als werkkracht op de boerderij. Als hij beide zonen 4 jaar lang kwijt was, moest hij voor twee man vervanging zoeken. Een dure kwestie.

Kon een boer een zoon vrij laten stellen van dienstplicht vanwege bovenstaande?

Alle informatie is zeer welkom!

& alvast heel veel dank.

dienstplichtigen eerste wereldoorlog
Derde van rechts - de man met zijn armen over elkaar voor de stenen muur - is Kees

Nieuw boek! Daar is 'tie dan, ein-de-lijk. Over bevallingen gesproken ... (daar zou je zo een heel blog over kunnen schrijven - oh wacht dat deed ik al, hier en hier). Maar nu zijn alle weeën, stressssssituaties en blinde paniekaanvallen ver weg en ligt er een echt boek.*


Fragmentje:

Een leeg bed, een openstaande kledingkast, stilte in huis. Ik ren de trap af, haar jas is weg, ik duik onder de kapstok, geen roze rugzak. Ik roep haar naam, maar krijg geen antwoord. In de woonkamer niet, in de keuken niet. Ik ren weer naar boven, open de badkamerdeur, trek de vlizotrap naar beneden en gil in het gapende gat van de opbergzolder. Niets. Geen Katja.

Een dag voor haar veertiende verjaardag loopt de dochter van Ellen van huis weg. ‘Ik ben naar mijn vader toe,’ sms’t ze. Maar Ellen heeft Katja nooit verteld wie haar vader is. Als haar dochter erachter komt wie hij is, en werkelijk naar hem toe gaat, zal ze groot gevaar lopen. Ellen wil alles doen om Katja te beschermen, maar elk spoor naar haar dochter loopt dood.

Waar is Katja? En hoe vertelt Ellen haar dochter ooit de waarheid over haar afkomst?

*(nog tien dagen en dan is Blauwdruk er voor iedereen - ook als e-book!)
Amy (9) schreef afgelopen week - kinderboekenweek - dit verhaal:

Er waren eens een broertje en een zusje. Ze hadden veel lol met elkaar. Op een dag was het Halloween en toen gingen ze verkleed. Het zusje als heks en het broertje als spook. En die avond gingen ze op pad.

Ze belden bij de buurvrouw aan. Die deed open.
'Aaaaah!' Ze schrok zich een hoedje. Maar toen moest ze lachen. Ze gaf het lieve broertje en zusje een zakje met snoepjes.
Het broertje en zusje zeiden, 'dankjewel,' en zo gingen ze de hele straat door. Elke keer schrok er wel iemand en elke keer zeiden ze 'dankjewel'.

Toen ze genoeg snoep hadden gingen ze naar huis. Ze renden heel hard en toen ... boem! Het zusje struikelde over een steen. En toen nog een keer ... boem! Het broertje struikelde over het zusje.
'Wééééééé!' Huilend kwamen ze thuis.
'Onee,' zei mama, 'willen jullie een pleister?'
'Ja.' zeiden het broertje en het zusje in koor.

Toen ze hun pleisters hadden opgeplakt, gingen ze eten.
En als toetje een snoepje.

Pompoen Halloween

Het was wat dub-en-denkwerk maar de beslissing is gemaakt: #boek2 komt er.

Het manuscript Blauwdruk ligt al een jaar op de plank.
Nu moet het van die plank af en een echt boek worden. Zo een waar je in kunt bladeren.

Dat is best een ding zo'n boek maken. BraveNewBooks helpt me een stukje op weg, maar verder moet ik het zelf doen. Een ware carrière-move, want naast auteur ben ik nu ook redacteur, vormgever en uitgever.

Waar ik mee bezig ben?

- Lettertype, lettergrootte en interlinie bepalen. Een meetlat en talloze voorbeeldboeken liggen hier op de vloer. Het betekent instellen, van WORD naar PDF omzetten, printen en vergelijken.

Opmaak boek

- Tekstuele oneffenheden glad strijken. Ook al is het manuscript al door tien mensen gelezen en gecheckt, dan nog staat er 'schikken' ipv 'schrikken'. Vreselijk frustrerend. Ik moet nog een keer een redactiecheck (laten) doen.

- Afbreekstreepjes. De tekst op een pagina wordt 'uitgevuld'. Als er daardoor te veel witruimte in een regel ontstaat moet er bij het eerste woord op de volgende regel een afbreekstreepje komen. Dat lijkt heel eenvoudig. En dat zou het ook zijn, als WORD en PDF daar onderling wat afspraken over hadden gemaakt zodat het niet keer op keer verspringt. GRMBL.
auteursfoto
- De omslag. Beeld en uitstraling heb ik. Het wordt een supergave voorkant. Maar dan die achterkant, een hoofd-breken: de achterflaptekst, en nog veel erger: DE auteursfoto.

Het is wat hoor, dat zelf uitgeven. Vooral heel tof om te doen. Om eigen baas te zijn. Om alles zelf te mogen bepalen. Om heel veel te leren. Om straks heel blij te zijn als het eerste proefexemplaar door de postbode wordt bezorgd. Misschien volgende week al.

En dan ga ik mijn carrière verder uitbreiden met de functie van marketeer en verkoper. De volgende belangrijke move. En daarna - ooit, echt ooit - een keertje op tijd naar bed en uitslapen.
Er was eens een schrijver. Die schrijver had een manuscript ingeleverd bij de uitgever. Het was een spannend verhaal over een moeder, een dochter en een vermeende vader. Blauwdruk heette het manuscript.

Blauwdruk kwam op de plank te liggen. 'Ik ga het snel lezen, hoor,' verzekerde de uitgever de schrijver. De schrijver wachtte en wachtte en vroeg nog eens naar een reactie. Die kwam er niet. Alleen een zacht gemompel over 'crisis' en 'andere prioriteiten'.

De schrijver moest even slikken. Het was alsof een verkering werd uitgemaakt.

Gelukkig lazen anderen Blauwdruk wel. Zo was er de schrijfdocent die concludeerde: 'het is tot volle wasdom gekomen', de beroemde auteur die zei: 'intrigerend plot', de ervaren redacteur die mailde: 'wat een fijne schrijfstijl', de tegenlezer die verzuchtte: 'niet weg te leggen, zo spannend', en de boekhandelaar die stellig wees: 'het boek hoort hier op de thrillertafel'.

Tsja. De schrijver sliep er nog eens een nachtje over, en ook nog een weekend, en eigenlijk maar meteen de hele zomervakantie en hakte toen de knoop door. Dat boek moest er komen.

En het komt er. Blauwdruk wordt volgende maand uitgegeven via het self-publishing platform van Bol.com en Singel uitgevers.

& dit sprookje wordt vervolgd ...

Oh! Bloemenkoningin Dahlia Distel is vermoord.

Wie? Waarom? Hoe?

Gisteravond was de laatste try out voor HET moorddiner*, geschreven door Sylvia Groener en Maria Rijk van uniekspel.nl.

*een rollenspel voor een gezelschap van 8-12 personen. Doel is om de dader van de moord op de bloemenkoningin te ontmaskeren.

Enne, vonden de proefpersonen het een beetje leuk om te doen?







 Wij ook!


Ook een moorddiner? Kijk eens op uniekspel.nl.

'Wat zijn je ambities als schrijver?' vroeg schrijfcoach Maaike me.

Makkelijke vraag.

'Ik wil spannende, vrolijke, ontroerende verhalen schrijven. Fascinerende levensverhalen op papier zetten, gedichtjes bloggen, gekke woorden twitteren. Ik wil toneelstukken, kinderboeken, essays, reisverhalen, thrillers, romans en korte verhalen schrijven. Een bundel brieven, een geheim dagboek, een vergeten sprookje tot leven wekken, tot een vertelling. Ik wil ordenen in een chaotisch plot, schrappen in een te dikke pul en wegdromen in een zelfverzonnen wereld. Ik wil kinderen voorlezen, Mark Rutte interviewen, een sinterklaasgedicht maken en het liedje van Alain Clark voor het Eurovisie Songfestival schrijven. Ik ga een ingezonden brief aan de Volkskrant sturen, nieuwe raadsels voor op de Venz-en Campina verpakkingen bedenken, op striptekenles, mijn moorddiner testen, op Facebook eens een leuk berichtje inclusief selfie plaatsen en met dertig kinderen in een klas het eerste hoofdstuk verzinnen van een young adult boek.'

En als ik dat gedaan heb, schrijf ik mijn bestseller.

notitieboekjes
Precies een jaar geleden begon ik dit blog. Mijn werk was gestopt - een reorganisatie - en mijn verjaardag kwam er aan. Die van 40 jaar, die van terugblikken en vooruitkijken, van midlifecrisis, van vragen als hoe en wat en wanneer, en van rimpels en grijze haren die niet meer weg te poetsen zijn.

Ik wilde meer kunnen schrijven - gewoon waar ik zin in had - om beter te worden in het overdragen van wat ik nou eigenlijk bedoel. Dit blog werd mijn proeftuin voor schrijfstukjes: korte verhalen, gedichten en gedachten.

Er kwamen reacties. Leuke reacties. Er kwamen verzoeken voor gastblogs. Een aanmoedigingsprijs. En het aantal lezers steeg en steeg. Gaaf.

Een jaar gaat snel voorbij. Een jaar waarin ik schrijver ben geworden. Schrijver. Zo durfde ik me niet eerder te noemen. Eerder prutser of gelukkeling of mazzelaar.
Het komt door dit blog: type 'n stukje, klik op Publiceren en iedereen kan het lezen.

1 jaar een blog. My lessons learned:
1. Check je eigen blog en verbeter eindeloos.
2. Vind schrijf/blogbuddy's en wissel uit.
3. Lees andere blogs en kijk af.

Ik leer en schrijf en leer en schrijf en zie: ik ben al bijna 41 en een stuk wijzer.
Bloggroentje af zeg maar.

verjaardag blog