Alsjeblieft, 6 tips voor het organiseren van een goede bronvermelding. Onderstaande kan je - zei de ervaringsdeskundige - veel tijd en frustratie schelen...

Boeken

1. Zodra je een bruikbaar stuk tekst, een afbeelding of plattegrond vindt, schrijf je de bron op. Je denkt niet, 'oh ik onthoud wel waar ik dat heb gevonden.' Nee! Je noteert meteen de bron.

2. Die brongegevens noteer je volgens de APA-regels. Op scribbr.nl vind je die regels met voorbeelden.

3. Uit online archieven kun je vaak PDF's of JPG's van aktes downloaden. Hartstikke fijn. Geef deze bestanden duidelijke namen (uit welk archief, welk archiefnummer, welke inhoud). Denk ook hier niet, 'ik onthoud het wel,' want als je een jaartje verder bent en 62 aktes met onmogelijke bestandsnamen op je PC hebt staan praat je wel anders.

Getuigschrift

4. Maak foto's van alle fysieke documenten (bv brieven, diploma's, bidprentjes etc) die aan je uitgeleend worden. Het zou namelijk zo maar kunnen dat de eigenaar ze wel even aan je uit wil lenen, maar niet voor drie jaar.

5. Vind je in een archief dat ene geweldige document dat niet gedigitaliseerd is en gewoon weer terug moet in de archiefkast? Maak er een foto van - mag bijna altijd - (en anders een kopie, zie de extra tip onderaan). Foto's zijn thuis goed te vergroten en soms zelfs beter leesbaar dan het werkelijke document.

6. Wil je online bronnen, zoals een persoonlijk blog of publicatie, als referentie gebruiken? Niet elke online auteur heeft zijn Creative Commons op orde. Vraag daarom vooraf toestemming om de bron te mogen gebruiken - ik kreeg alleen maar positieve reacties - en verwijs er naar in je bronvermelding.

Akte

Extra tip voor het ontcijferen van oude documenten:
Van de archivaris van het Markiezenhof kreeg ik de volgende tip: In oude aktes is geschreven met de hand, met van die grote ouderwetse krulletters in inkt, wat het niet altijd goed leesbaar maakt. Volg met een potlood (op een kopie!) of met je vinger (dat mag wel op het echte document) de letters alsof je ze zelf schrijft. Vaak wordt door je eigen beweging dan toch inzichtelijk wat er staat.

Van bovenstaande punten ben ik bewust geworden tijdens het schrijven van Polderpioniers. Ongetwijfeld zijn er nog veel meer handige tips voor het maken van een goede bronvermelding of literatuurlijst. Aanvullingen zijn dan ook welkom!
Waar komt het woord fiets vandaan?

Nederlandse etymologen (taalkundigen die de herkomst van woorden onderzoeken) zijn zo geobsedeerd geweest door deze vraag, dat er meer dan zeventig publicaties over geschreven zijn. In totaal bestaan er zeker twintig verschillende theorieën over de herkomst van het woord fiets.

& ik vond dat zo grappig en intrigerend, dat ik er een blogje over schreef.

Poster van Velocipede Viets


Halverwege de negentiende eeuw deed het nieuwe voertuig met twee wielen haar intrede in Nederland. Nederlandse en Vlaamse letterkundigen ergerden zich aan dat moeilijke Franse woord vélocipède: een samenstelling uit het Latijnse velox, velocis 'rap, snel' en pes, pedis 'voet'. Het was al snel duidelijk: vélocipède moest vervangen worden. Maar door wat?

Het Vlaams dagblad De Stad Gent nam bij het zoeken naar alternatieven het voortouw. Op 25 augustus 1869 plaatste die krant een lijstje met namen die waren ingezonden door lezers. Tussen de eenendertig benamingen zaten serieuze voorstellen:

snellooper of wieltrapper,

maar ook grappige als

draaiende aardezoeker, tweewielige buikpelder, mekanieke lanterfanter, nieuwbakke luiaard en wielzot. 

Op 31 augustus 1869 werd het krantenartikel overgenomen in het Leidsch Dagblad. De hoofdredacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal stelde daarop het volgende voor:

wieler. 

Een week later, op het Taal- en letterkundig congres in Leuven, werden er achtenveertig alternatieven op tafel gelegd.

loopwieler bijvoorbeeld, en trapwieler 

en snelwieler, snelspin, spin, hazewind, snelvoeter, tredensneller, snellewiel of zelfkar.

De aanwezige professoren kwamen niet tot een besluit. Een Vlaamse onderwijzer en letterkundige stelde toen het volgende voor:

Niet eene geleerde vergadering, een Congres, moet eene vertaling van het bedoelde woord geven; men moet die zorg aan het volk overlaten, dat gewoonlijk in het geven van benamingen niet achterlijk is.

En zo geschiedde: het volk verzon een woord voor het nieuwe vervoersmiddel.

Maar hoe?

In een Utrechtse krant stelde een 'eenvoudig Utrechtsch ingezetene' voor om vélocipède te vervangen door rijwiel, afgeleid van het volledig ingeburgerde rijtuig. Een mooie eerste stap. Rijwiel werd de officiële benaming voor dat nieuwe voertuig.

Maar hoe kwamen we dan aan het woord fiets?

Nou, dat is nog best ingewikkeld.

De eerste verklaring is dat het een verbastering van het wat lange en lastig uit te spreken vélocipède zou zijn. Het originele Franse woord werd bijvoorbeeld in Twente verbasterd tot

fielsepee, en in andere regio’s tot verdraaiingen als vieloziepee, viezepee, vielesepee, filesepee en fiesselepee. Deze zogenaamde tussenvormen werden tot viels verkort. Maar omdat het werkwoord vielsen niet behoorlijk werd gevonden, werd viels viets.

Van de v maakte men een f, omdat de zachte v te weinig snelheid en kracht uitstraalde, en omdat het woord er gewoonweg niet uitzag met een v.
Deze vrij logische verklaring wordt bekritiseerd vanwege het kip-ei-verhaal: kwam fiets van vélocipède of verbasterde men vélocipède pas naar fiets, toen het woord fiets al bestond?

Niemand weet het.

En er zijn andere verklaringen. Bijvoorbeeld die van meneer Viets, die in Wageningen een fietsenwinkel had. Elie Cornelis Viets was een smid, net als zijn vader en grootvader. Hij handelde in haarden, kachels, fornuizen, veevoederkookpotten, kolenbakken en petroleumtoestellen, en vanaf 1889 ook in vélocipèdes.
Ondanks dat de beste man zelf overtuigd was dat het voertuig van zijn naam was afgeleid, is chronologisch gezien de verklaring niet realistisch. Waarschijnlijk heeft zijn rijwielhandel wel goed bijgedragen aan de verbreiding van het woord fiets in Wageningen en omgeving.

Klanknabootsing kan ook een verklaring zijn voor het ontstaan van fiets. Volgens het Gelders dialect was fiets een klanknabootsing die snelheid uitdrukte. Het zou het geluid zijn dat hoort bij de bliksem, de kogel en de slag van een zweep. Of zoals een dame uit Nijmegen in 1901 in De Kampioen verklaarde:

Fiets, dat is een woord, niet gefabriceerd, maar geworden, ontstaan in en door het volk, als een pure uiting van wat bij het zien van dat ding in de ziel omging. Men zag het, zoo licht en vlug, het vloog daarheen, zjiest! en 't was weg! En zoo, gewoonweg, zei men, bij wat men zag en hoorde: da's een fiets!

De klanknabootsingtheorie heeft vele voorstanders. Volgens sommigen verklaart het ook waarom viets na verloop van tijd met een f werd geschreven, want: de f beeldde veel beter den snellen, geruischloozen gang van het inmiddels zoo verbeterde geluchtbande rijwiel uit.

Het kan ook zijn dat de fiets genoemd is naar de Engelse rijwielfabrikant Fitz.

Of, zoals ze in Apeldoorn beweren: dat een voorganger zomaar uit het niets zijn vélocipède tot viets had gedoopt, waarna alle leerlingen van de kostschool dit hadden overgenomen.

Viets of Fiets


Een dialectische verbastering behoort ook tot de mogelijke verklaringen. Verschillende regio's weten zeker dat de oorsprong van het woord fiets uit hun omgeving komt.

Van Venloosch pêrdje (paardje) bijvoorbeeld.

Of deze: in Oerle zou de boerin Marie Renders in haar jonge jaren de bijnaam 'Mie Fiets' hebben gekregen door de manier waarop ze liep. In Oerle betekende fietsen namelijk 'met een lichte en vlugge beweging zich verplaatsen', en dat kon Marie als de beste.

Of: Fietsken komt uit Groenlo, waar het 'een laatste restje' betekent, en dat zou in relatie staan met het minimum aan tijd dat men nodig heeft om zich te verplaatsen per rijwiel.

In Drente refereert men aan het woord fiets als 'zier': Ik doe der gien fiets meer of, betekent: daar kun je niet veel mee.

In Zuid-Limburg betekent vietse of fietse hardlopen, zich snel uit de voeten maken. In Noord-Limburg bestaat fiette, met een vergelijkbare betekenis.

Verschillende dialectologen vermoeden dat de verklaring uit Limburg wel eens de juiste kan zijn. Niet alleen klinkt het aannemelijk en zijn er geen echte tegenargumenten te verzinnen, het zou ook verklaren waarom fiets eerst met een v geschreven werd, en daarna een variant kreeg met de f.

Viets en fiets werden lang beschouwd als een volkswoord, een 'vulgair jongenswoord'. Pas sinds halverwege de twintigste eeuw durft iedereen - ook de chiquere mens - het woord te zeggen zonder zich te schamen.

Fiets.

Met dank aan Fiets! De geschiedenis van een vulgair jongenswoord van Ewoud Sanders.
Wieringen; toen ik mijn schrijfdocente Truska Bast vertelde dat dit voormalige eiland een belangrijk toevluchtsoord was tijdens de inundatie van de Wieringermeerpolder, wist zij me te overtreffen met een wel heel fascinerende anekdote.

Wieringen was rond 1920 nog een eiland op de grens tussen de Waddenzee en de Zuiderzee. Het afgelegen eiland – met een glooiend landschap en kronkelende wegen - was ongeveer 10 bij 5 km en telde 8 dorpjes. In totaal woonden er zo’n 3000 inwoners.


Dat was Wieringen.

In Duitsland werd in 1882 Frederik Wilhelm Victor August Ernst van Pruisen (zeg maar Wilhelm) geboren als oudste zoon van de Duitse keizer en keizerin, en daarmee kroonprins van Pruisen en het Duitse Keizerrijk. Na een strenge opvoeding ontpopte Wilhelm zich tot playboy. Hij beloofde in 1905 weliswaar eeuwige trouw aan hertogin Cecilie van Mecklenburg-Schwerin  – een gearrangeerd doch harmonieus huwelijk – maar nam al snel weer contact met andere dames op.

Kroonprins Wilhelm

In de Eerste Wereldoorlog was Wilhelm als legercommandant nauw betrokken bij de (mislukte) strijd om Verdun in 1917. Onder zijn officieren had de kroonprins een uiterst slechte reputatie. Hij liet de krijgsverrichtingen over aan zijn ondergeschikten en verschalkte zelf de ene Française na de andere.

Het werd in 1918 duidelijk dat Duitsland de Eerste Wereldoorlog ging verliezen en er heerste grote onrust in het land. Politieke partijen wilden de macht van de aristocratie verminderen, de keizer protesteerde, maar de roep op zijn aftreden groeide – ook de geallieerden stelden het als voorwaarde voor vredesonderhandelingen – tot uiteindelijk de rijkskanselier de keizer afdankte en de republiek Duitsland werd uitgeroepen.

De keizer vluchtte in november 1918 naar Nederland, en kwam in Huis Doorn terecht. In zijn kielzog vroeg ook zijn zoon Wilhelm politiek asiel aan. De kroonprins kreeg door koningin Wilhelmina een predikantswoning aangeboden op het geïsoleerde eiland Wieringen.

'Wieringen! Het eiland Wieringen? Niemand in huis weet waar het eiland kan liggen.' Zo schreef Wilhelm.

Het was een hele reis, eerst met de trein naar Enkhuizen, waar de bevolking boze gebaren naar hem maakte, en vandaar met een sleepboot naar Wieringen. Onderweg was het zo mistig dat de kapitein het eiland niet kon vinden en pas de volgende dag met de kroonprins arriveerde.

Op Wieringen werd Wilhelm geconfronteerd met een wantrouwige gemeenschap.

'De keel werd mij dichtgeknepen', bekende de kroonprins.

Wilhelm besloot maar het beste van zijn ballingschap te maken. En dat lukte hem. Hij toerde met zijn motorfiets over het eiland, sprak bewoners aan en sloot langzaam maar zeker vriendschappen. De kroonprins trok een windjack en klompen aan, leerde de namen van de vissers uit zijn hoofd, deelde snoep uit aan kinderen en liet mooie meisjes overkomen uit Amsterdam.
(Zijn huwelijk met Cecilie was na de Eerste Wereldoorlog praktisch opgehouden. Zij bleef dan ook in Berlijn wonen.) 

Kroonprins op Wieringen

Wilhelm nam schilder- en bokslessen, ging bij smid Luyt in de leer en bleef daar werken. Even was Wieringen wereldnieuws: foto’s van een kroonprins die hoefijzers smeedde op een geïsoleerd eiland gingen de hele wereld over.

Duitse kroonprins in de smederij in Wieringen

Na bijna 5 jaar gaf de Duitse regering Wilhelm toestemming om terug te keren naar Duitsland. Hij verliet het eiland met stille trom – in de hoop het oude regime te kunnen herstellen, al zat dat er niet in – een aantal vermeende bastaardkinderen en sterke verhalen achterlatend in Wieringen, waar men decennia mee vooruit kon.

Zoals de papieren badpakken die de kroonprins aan de meisjes van Wieringen zou hebben uitgedeeld. Toen ze het water in gingen en de badpakken bleken op te lossen, keek Wilhelm geamuseerd toe. 

In Duitsland raakte Wilhelm in de vergetelheid. Hij stierf in 1951 aan een hartaanval en liet zes (erkende) kinderen na.

-----------

Meer weten over Wilhelm? Een hoofdstuk uit zijn memoires en nog veel informatie over de Duitse keizer en zijn zoon vind je op: www.wereldoorlog1418.nl/keizer-wilhelm.  

Afbeeldingen uit dit blog komen van oudestafkaarten.nlwikipedia.nl en geheugenvannederland.nl 
(Ik was op een reken-wiskundecongres – iets met mijn werk – en kwam daar een foto tegen van de eerste vrouwelijk wiskundige. Ik was gefascineerd, zocht haar levensverhaal op en dacht elke regel weer: wat een tof wijf.)
Tatjana Aleksejevna Afanasjeva (Татьяна Алексеевна Афанасьева) werd geboren op 19 november 1876 in Kiev. Na het overlijden van haar vader, die hoofdinspecteur was bij de keizerlijke Russische spoorwegen, werd ze grootgebracht door haar oom en tante in St Petersburg.

Tatjana wilde maar een ding: wiskunde studeren. Maar in Rusland mochten vrouwen geen studie volgen aan de universiteit. Tatjana volgde daarom een lerarenopleiding en nam aanvullende wiskunde-en natuurkundelessen.

Tatjana Aleksejevna Afanasjeva

Bloed kruipt waar het niet gaan kan. Ook wiskundebloed. Tatjana besloot, toen ze 25 was en alle beschikbare wiskundecursussen voor vrouwen gevolgd had, om verder te studeren in Göttingen, in Zuid-Duitsland. De Georg August Universiteit was namelijk HET instituut voor wis-en natuurkunde. Ze leerde in een paar maanden vloeiend Duits, en raakte bevriend met de Oostenrijkse natuurkundige Paul Ehrenfest, met wie ze publicaties van andere vakgenoten en heel ingewikkelde wiskundematerie uitwisselde en bediscussieerde.

Telkens weer wachtte Paul op Tatjana bij de bijeenkomsten van de wiskundeclub, maar ze kwam nooit. Toen hij er achter kwam dat Tatjana niet werd binnengelaten omdat ze een vrouw was, werd hij ziedend en zorgde – na eindeloze discussies met de wiskundemannen – dat het reglement aangepast werd.

Hun vriendschap ontwikkelde zich naar meer. In 1904 trouwden Paul en Tatjana.

Drie jaar later keerden ze terug naar St Petersburg, waar – volgens de Russische wet – een huwelijk tussen twee personen met verschillende geloven niet erkend werd. De Joodse Paul mocht niet samenwonen met de Russisch-orthodoxe Tatjana, tenzij ze allebei afstand zouden nemen van hun geloof. Dat deden ze.

Daar in St Petersburg, in de stad waar ze was opgegroeid, begon Tatjana een nieuwe didactiek te ontwikkelen voor meet-en wiskunde. Het werd haar levenswerk.

In 1912 werd Paul gevraagd om professor aan de Universiteit van Leiden te worden. Hij accepteerde en Tatjana ging met hem mee op voorwaarde dat ze haar eigen huis mocht ontwerpen. Ze kreeg haar zin.

Ehrenfest huis Leiden

Tatjana werkte nauw samen met haar echtgenoot. Ze publiceerde boeken en artikelen in het Russisch, Nederlands en Duits over onderwerpen als thermodynamica, kansrekening, statische mechanica en meetkundeonderwijs voor kinderen. Ze had kennis, was pienter, ambitieus en kritisch.

Tatjana organiseerde workshops voor docenten om ze mee te krijgen in haar pedagogische inzichten, scherpte haar bevindingen aan en publiceerde in 1924 haar eigen didactische methode. Aanvankelijk kreeg ze veel kritiek, maar gaandeweg werden haar ideeën steeds vaker overgenomen en uitgevoerd. Tatjana’s werk werd de basis voor de wiskunde van nu.

Paul en Tatjana kregen vier kinderen, waarvan een zoon het downsyndroom had.
In 1933 voltrok zich een tragedie – niemand weet waarom: Paul schoot zijn gehandicapte zoon dood en pleegde daarna zelfmoord.

Tatjana overleefde haar echtgenoot dertig jaar. Ze stierf op 14 april 1964, op 87-jarige leeftijd in Leiden, zonder te weten dat in de jaren erna miljoenen Nederlandse kinderen met haar didactiek wiskunde zouden leren.
Het begon deze zomer. Ik kwam op het spoor van Assepoester.
Assepoester slipper
Ergens - dichtbij, want de slipper was nog stofloos en glimmend - hinkelde een dame rond, verward, misschien wel verdrietig om haar verloren muiltje. Fascinerend. Want hoe verlies je nou zomaar een slipper? Dat merk je toch meteen: één voet op een leren zooltje met zilveren bandjes en één voet op de hete keien van Kroatië.

Heel lang gebeurde er niets. Ik was de slipper eigenlijk allang vergeten. Totdat het december werd en er overal bewijzen opdoken van verloren maatjes. Stille getuigen van één warme hand en één koude. Brrr. Zielig ook.
Verloren handschoen
Vergeten handschoen
Handschoen kwijt

Verloren handschoenen bleven maar voor me opdoemen. Elke keer werd ik overvallen door de eenzaamheid ervan. Soms informeerde ik naar de verlorenvoorwerpenbak of legde ik de handschoen op een andere plek, in de hoop het blikveld van de eigenaar te bereiken. 

Maar eerlijkheidshalve: ik vergat de eenlingen ook weer.

Tot vandaag. Want vandaag kwam ik een verloren maatje tegen waar ik aan blijf denken. Zijn eigenaar loopt - of kruipt - vast snikkend rond, wanhopend wellicht, want met wie moet hij nu alles - zijn geheimpjes, de warmte van zijn bed en zijn snottebellen - delen? 

Intens verdrietig vond ik het. Dat lieve olifantje met die blauwe tuinbroek. Helemaal alleen in een ondergrondse garage.

Ik heb de knuffel opgepakt, het stof eraf geveegd en hem onder een felle TL balk neergezet. In de spotlight. En in dit blog. In de hoop zijn maatje zo snel mogelijk te vinden. 

Verloren knuffel
Bart pakt Vivians hand. Haar stappen zijn even groot als die van hem, maar haar hakken klinken zo veel harder. Samen lopen ze naar de lichtblauwe deur die voor hen open gaat. De arts knikt, mompelt ‘goedemorgen’, sluit de deur en wijst Bart de linkerstoel. Vivian neemt plaats naast hem. Haar elleboog raakt nog net die van hem.
De arts richt zich tot het computerscherm op zijn mahoniehouten bureau.
‘We zijn een stap verder. We weten meer.’
Bart vraagt zich af waar ‘we’ voor staat. Blijkbaar heeft niet alleen de man tegenover hem de glazen potjes waar de cellen van zijn vrouw en hem in ronddwaalden bestudeerd, maar ook anderen, artsen-in-opleiding of assistentes, je reinste ramptoeristen. Bart vouwt zijn handen in elkaar en weer uit elkaar en dan nog eens.
De arts glimlacht naar Vivian – verontschuldigend bijna – en richt zich tot Bart.
‘Ik heb slecht nieuws, vrees ik. U bent onvruchtbaar...’ De rest van de zin wordt onderbroken door een harde snik van Vivian. De arts schuift een doos tissues naar haar toe, maar het houten blad is te stroef en de doos komt slechts tot halverwege. Vivian veegt haar neus af aan de mouw van haar vest.
Barts hart klopt zwaar in zijn borst. Zijn mond is droog.
‘U zei?’
‘Azoöspermie. Een medische term voor het ontbreken van zaadcellen.’
‘Onmogelijk.’
‘Meneer Diependam,’ de arts leunt voorover, ‘en het spijt me zeer u dit te moeten zeggen, maar uw lichaam produceert de benodigde cellen simpelweg niet. Een aanmaakstoornis.’ Een grijze pluk haar schuift over het voorhoofd van de arts, hij vervolgt: ‘De diagnose komt voor bij slechts een paar procent van de mannen. Het is aangeboren, en niet te behandelen.’
Vivian fluistert: ‘Ik wist het, ik wist het, ik wist het.’
Bart staat op.
‘Gaat u alstublieft zitten.’
Hij balt zijn vuisten. Hij heeft zin om uit te halen, om de arts wakker te schudden, om de knokkels van zijn vuist op de stoïcijnse smoel van de man te laten landen, hard, heel hard. Zijn ogen speuren het houten bureaublad af, hij kan het pijnlijker maken als hij wil, met die pen daar, of die liniaal, of, of. Maar hij doet het niet. De hand van Vivian op zijn rug is vertrouwd, warm. Langzaam zakt hij terug in zijn stoel, zijn vuisten vallen in zijn schoot. Hij kijkt ernaar en probeert zijn vingers te strekken. Het doet pijn. Vivian buigt naar voren.
‘En nu?’ Haar stem is hees.
Bart staart naar de ingelijste satellietfoto van een eiland aan de muur. Vlieland, vermoedelijk.
‘De mogelijkheden zijn beperkt, maar er zijn andere methodes die tot zwangerschap kunnen leiden. Ik wil u graag die opties meegeven. Dan kunt u daar over nadenken.’
Mogelijkheden, methodes, opties. Bart zet zijn handen op het bureau en leunt voorover, hij komt los van de stoel, zijn ogen zijn vlak bij de neus van de arts. Een kleine neus, vrouwelijk.
‘Vertel me eens: waar leert u zoveel onzin te verkondigen?’
De arts schuift naar achteren. Precies onder de foto van Vlieland. ‘Ik begrijp uw teleurstelling. Verwijten zijn niet nodig. Neemt u uzelf niets kwalijk.’
‘Ik? Kwalijk?’
De arts schudt zijn hoofd. Zijn grijze haren veren op onder het langwerpige stuk land in het donkere water. De helft van het eiland is een zandvlakte, leeg en kaal. Een plek om in te verdwijnen, om in weg te zakken, als drijfzand. Bart kijkt naar zijn schoenen op het linoleum, bruine gympen op een donkerblauw marmermotief. Hij zou weg willen zakken door deze vloer, door de fundering, door de grond. Naar een universum waar hij niet hoeft na te denken. Achter hem fluistert Vivian zijn naam. Hij kijkt op naar de arts. Zijn eigen stem is hem niet bekend, breekbaar: ‘Hoe komt het dan dat ik al een kind heb?’


Dit is de proloog van Blauwdruk. Zin om verder te lezen? 

blauwdruk