Het afgelopen jaar was de meeste gestelde vraag aan mij: 

Waarom een boek over de fiets?

Nou, dat zit zo.

In 1906 maakte mijn grootvader Kees een klein wereldwonder mee in Zuid-Beveland: 

Op een van die nazomerse dagen komt vader van de markt met een verrassing. Hij heeft een handelaar in rijwielen getroffen. In de wagen, die in de ochtend nog gevuld was met zakken tarwe en gerst, ligt nu een glimmende tweewieler. Jan en Kees maken zich het fietsen eigen op de eerste Gazelle aan de Capelleweg. Ze zetten het stuur laag en leren fietsen. Niet met zijwielen of andere hulpmiddelen, maar gewoon afzetten boven aan de dijk, dan naar beneden roetsjen en trappen. Jane kan niet op de fiets met al haar rokken. Ze kijkt toe en lacht. Een fiets! Wat een weelde. 
[Uit: Polderpioniers]

Een openbaring moet het zijn geweest: dat nieuwerwetse vervoermiddel gaf Kees de kans om Zeeland uit te rijden en de wijde wereld in te trekken.

En dan was er dat proces-verbaal uit 1923 dat ik toevallig vond. Mijn grootmoeder werd op een landweggetje in Brabant door een veldwachter van haar fiets geplukt. Ze had namelijk geen rijwielbelasting betaald. Ik stelde me haar voor: verbolgen over haar boete, maar bovenal geëmancipeerd - in haar eentje kilometers ver van huis en met al die klokkende rokken op een fiets.


Het werd mij stilaan duidelijk: 
de fiets was buitengewoon belangrijk voor mijn grootouders. En niet alleen voor hen. Het rijwiel zette in de negentiende en twintigste eeuw talloze economische, maatschappelijke en sociale ontwikkelingen in gang.

Mobiliteit, recreatie en emancipatie bijvoorbeeld.

De anekdote van Kees en zijn Gazelle bracht mij in Dieren, bij de oudste nog bestaande Nederlandse rijwielfabriek. Daar ontdekte ik een indrukwekkend familieverhaal dat verweven was met de revolutie die de fiets in Nederland veroorzaakt had.

Ik had de wonderlijke en imposante geschiedenis van de fiets, van een familie en een fabriek in handen. En stuitte ook nog op bijzondere fietsfeitjes: over het woord Viets, over Bibendum, over kamperen, over de vulkaan Tambora en al die andere wetenswaardigheden.

Ik schetste op een A3-vel een verhaallijn en werd daar zó intens gelukkig van: dat gevoel wilde ik niemand onthouden.



Dus daarom. De fiets verdient een kroniek, een epos, een boek.

12 april 2018 verschijnt Eeuw in versnelling 
Precies een jaar geleden hield ik het eerste exemplaar van Polderpioniers in mijn handen.
Onwerkelijk gaaf.

Twee weken later, op de boekpresentatie, overhandigde ik mijn vader dat exemplaar. Hij had me tenslotte gevraagd het verhaal van zijn familie op te schrijven.

Het werd een jaar vol positieve recensies, mooie interviews, fijne lezingen, en een 2e, 3e en 4e druk - maar het beste waren de ontmoetingen met verloren familieleden en met lezers die hun opgerakelde herinneringen met me deelden.

Een jaar is voorbij en mijn vader is er niet meer. Onlangs kreeg ik uit zijn naam een ring. Nu heb ik een boek én een knoop in mijn handen: een perfecte combinatie wat mij betreft.

Polderpioniers Zeeuwse Knoop

De eerste teddybeer werd bedacht en gemaakt in Amerika. Of volgens sommigen in Duitsland. Of toch in Amerika. Of Duitsland. Of....

Duitsland, oktober 1902: 
Richard Steiff, speelgoedontwerper van het familiebedrijf Steiff, bezoekt graag de Zoologische-Botanischer Garten in Stuttgart om de verschillende dieren te bestuderen. Favoriet zijn de bruine beren, die hem inspireren tot het ontwerp van een nieuwe speelgoedsoort. Er zijn al eerder beren in het klein nagemaakt, levensechte kopieën op vier poten en met een echte berenhuid, maar de beer die Richard wil uitwerken is anders. Zijn beer moet rechtop kunnen staan en zijn armen en benen kunnen bewegen. Richard legt zijn schetsen voor aan zijn tante Margarete, zij vindt het een geweldig idee, en fabrikant Steiff neemt de speelgoedberen in productie.



Ondertussen, aan de andere kant van de Atlantische Oceaan: 
Theodore Roosevelt, president van Amerika en door zijn vrienden ‘Teddy’ genoemd, doet in 1902 mee aan een vierdaagse berenjacht in Mississippi. Het lukt Roosevelt echter maar niet om een beest te schieten. Op de laatste dag weet een van zijn partners een verdwaalde beer te vangen en hem vast te binden aan een boom. Hij biedt de president zo een eenvoudige jachttrofee aan - niet te missen -, maar Roosevelt weigert de beer te doden en beveelt zijn vrijlating.

De anekdote over de president en de beer haalt al snel de media. Cartoonist Clifford Berryman van The Washington Post legt het incident vast in een spotprent, en noemt de beer ‘Teddy’s Bear’.

teddy's bear
Cartoon van Berryman

In New York ziet Morris Michtom de cartoon in de krant. Hij beheert een kleine snoepwinkel en zijn vrouw Rose maakt in de avonduren pluche dieren om wat extra inkomsten te genereren. De spotprent zet Rose er toe aan om een kleine speelgoedbeer te maken. Morris zet de knuffel in zijn etalage met daarbij een bordje ‘Teddy’s Bear’. Het blijkt een groot succes. Binnen een jaar sluit Morris zijn snoepwinkeltje om een grote speelgoedfabriek ‘Ideal Toy Company’ op te richten, die – in de daarop volgende decennia – miljoenen teddyberen zal gaan verkopen.

Richard Steiff is al die tijd onwetend over die beer in de etalage van de New Yorkse snoepwinkel. Hij vervolmaakt zijn ontwerp voor de speelgoedbeer, om deze in 1903 te introduceren op de Leipziger Spielwarenmesse. Het lijkt daar geen groot succes te worden. Pas op het laatste moment, als Richard zijn spullen al aan het inpakken is, ziet een Amerikaanse inkoper de beer. Hij koopt alle 100 aanwezig speelgoedberen op en bestelt er nog eens 3.000. De slimme beurskoopman verkoopt zijn Steiffberen op de Amerikaanse markt, waar de teddybeer steeds populairder begint te worden. De Duitse beren zijn gewild. Vier jaar later produceert Steiff al een miljoen speelgoedberen.

Die eerste Duitse beer heet 55PB, dat staat voor 55 cm, Plüsch en Beweglich - een iets minder anekdotische naamgeving dan de vernoeming van de Amerikaanse Teddybeer....

Hoe dan ook, de eerste knuffelbeer is dus tegelijkertijd in Amerika als in Duitsland uitgevonden - een enorme toevalligheid - en al meer dan een eeuw een enorm succes.


Bronnen:
Afbeeldingen, zie link: 1, 2, 3
Uit het boek 'Berlijn 1936' van Oliver Hilmes:

'Als Jesse Owens de koning van de atletiek is, dan is Hendrika Wilhelmina 'Rie' Mastenbroek de koningin der zwemsters.'

Ja, dacht ik, Jesse Owens ken ik. Over hem zijn boeken geschreven en films en documentaires gemaakt. Een mythisch figuur bijna, die Jesse Owens op Hitlers propaganda-spelen. Maar Rie? Iemand die haar kent?

Ik niet. Maar ik was wel nieuwsgierig naar deze zwemster. Dus ik zocht het uit:

Rie was een zeventienjarig meisje uit Rotterdam. Ze won op de Olympische Spelen in Berlijn drie gouden en een zilveren medaille. Vier medailles. Vier!

Maar ik vond nergens een boek, film of documentaire over deze kampioen.
Dus daarom schreef ik een stukje over Rie.


Rie werd op 26 februari 1919 geboren in Rotterdam. Haar ouders waren ongehuwd. Ze groeide op bij haar moeder, en haar vader kwam regelmatig even langs.

Rie leerde op jonge leeftijd zwemmen. Als elfjarige ging ze op advies - 'je hebt volop talent!' - van twee trainsters van de Onderlinge Dames Zwemclub wedstrijdzwemmen. Een van de trainsters was Maria Braun, ook bekend als Ma Braun, bondstrainer van de Koninklijke Nederlandse Zwembond. Zij legde Rie een streng regime op - paardenbiefstuk en bruine bonen of witte bonen met spek, keihard trainen en geen enkele vorm van vrolijkheid of vermaak - en dat had effect.

Op het EK in Maagdenburg in 1934 won Rie - vijftien jaar oud - drie gouden medailles. Twee jaar later mocht ze mee naar Berlijn.

Het werd een groot succes: drie keer goud, een keer zilver.

Over de estafette uit 'Berlijn 1936':
Mastenbroek zwemt als laatste van het Nederlandse team en blijft haar Duitse concurrente Gisela Arendt voor. Slechts enkele meters voor de finale lijkt het noodlot toe te slaan, aangezien Rie water inslikt. Eigenlijk moet ze de wedstrijd staken, maar het haar laatste krachten zwemt ze door en tikt ze aan voor Arendt: goud voor Nederland. 'Dat is fysiek', schrijven de commentaren enthousiast, 'dat is de hardheid die wij bewonderen.'

Rie, de eerste Nederlandse vrouw die vier medailles won op de Olympische Spelen, werd gekroond tot 'die Kaisirin von Berlin'.



Rie kreeg een huldiging, vanwege haar uitzonderlijke prestatie, in een verduisterd Olympisch Stadion met 100.000 toeschouwers. Het enige licht kwam van een paar schijnwerpers, die op Rie waren gericht. 'Het was voor de Nederlanders, die nog aanwezig waren in deze ontzagwekkende volte en de wonderlijke sfeer beleefden, een ontroerend ogenblik, toen het Wilhelmus werd ingezet.' 

Zelf zei Rie: 'Het was gigantisch.'

Ma Braun wenste na de Olympische Spelen meer zeggenschap over haar pupil, en probeerde via een gerechtelijke procedure de ongehuwde moeder van Rie uit de ouderlijke macht te zetten. Dat mislukte en de hele toestand leidde tot een vertrouwensbreuk.
In 1937 nam Rie een baan aan als zweminstructrice. De Zwembond vond dat reden om Rie haar amateurstatus af te nemen en haar daarmee uit te sluiten voor internationale wedstrijden.

Dat betekende het einde van haar sportcarrière.

Rie trouwde en kreeg twee kinderen, ging scheiden en werd tolk en boekhoudster.

Ook al stond ze niet graag in de belangstelling, toch stak het Rie dat er in Nederland zo weinig waardering was voor haar sportprestaties. Vanuit het buitenland kreeg ze die erkenning wel. Rie werd in 1968 lid van de International Swimming Hall of Fame in Fort Lauderdale en ontving in 1997 de Olympic Order, de hoogste onderscheiding van het Internationaal Olympisch Comité.

Rie overleed in 2003 in Rotterdam.

Postuum wordt ze toch nog in het zonnetje gezet, een beetje.
De Volkskrant schreef zeven jaar geleden een mooi artikel over de zwemster. In 'Berlijn 1936' wordt aan Rie een hele pagina gewijd, en ook Els Kloek roemt haar in '1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis.'
En dan dit blogje.

Maar eigenlijk verdient ze een boek. Want er is nog zoveel meer te vertellen over Rie.



Literatuur: NOC/NSF Sporterfgoed en sportgeschiedenis.nl
Beeld: AD/ ANP en Huygens ING
In Groot-Brittannië, aan het einde van de negentiende eeuw, is er sprake van een nieuw fenomeen: kamperen.

Het is in Engeland een studie en een vak geworden te woekeren met de beknopte bergruimte op een fiets en opvouwbare wigwams, keukengereedschappen, spirituskomforen, dekens en proviand zo voordelig mogelijk over bagagedragers, frametassen en rugzakken te verdelen. (De Kampioen, 1905)

De trend waait al snel de Noordzee over en komt in Nederland terecht.

Kamperen gebeurt in eerste instantie ongereguleerd. Er zijn geen campings en de kampeerders moeten zelf een geschikte plek vinden om te slapen. Het opzetten van de tent, het bereiden van maaltijden en het graven van een toilet gebeurt in de vrije natuur. En juist dat primitieve maakt mensen zo enthousiast.

Robert Baden-Powell Kamperen
Robert Baden-Powell, grondlegger van de scouting

Kamperen is een elitaire 'sport'. De beoefenaars zijn rijke jonge mannen, die geld hebben voor het importeren van tentdoek uit Engeland, het laten maken van een tentje en het aanschaffen van kampeerspullen zoals een slaapzak en oliestel. De gewone arbeider kan dat allemaal niet betalen, en al zou hij dat wel kunnen, hij heeft amper vrije dagen.

Om landloperij te voorkomen legt Nederland de kampeersport zo snel mogelijk aan banden. Even spontaan met de tent eropuit trekken is niet mogelijk: om te mogen kamperen moet vooraf toestemming gekregen zijn van de landeigenaar. Ook moet er een vergunning aangevraagd worden bij de betreffende gemeente, waarvoor de kampeerder een bewijs van goed gedrag moet overleggen. Als dat allemaal geregeld is krijgt de kampeerder permissie een of twee nachten in de buitenlucht door te brengen, tegen betaling van een paar gulden. Mannen en vrouwen slapen gescheiden.

Carl Denig Kamperen
Carl Denig, tentenmaker en oprichter van de Nederlandse Toeristen Kampeer Club

In 1925 wordt het eerste officiële kampeerterrein van Nederland in Vierhouten, een dorp op de Veluwe, geopend. Al snel volgen er meer. Kamperen wordt steeds populairder, ook bij de minder welgestelde burgers. Het aantal vrije dagen neemt langzaam maar zeker toe, en het wordt steeds makkelijker om in Nederland tentdoek te verkrijgen om zelf een tent te naaien.

De grote kampeerdoorbraak komt na de Tweede Wereldoorlog. Direct na de bevrijding is er gebrek aan bijna alles, maar er zijn wel een heleboel legertentjes te verkrijgen. De ANWB organiseert kampeercursussen - inclusief examen en kampeerpaspoort - en geeft een kampeergids uit. In de jaren vijftig en zestig ontwikkelt kamperen zich tot een razend populaire 'sport', dankzij meer vrije tijd, gestegen welvaart en een grotere mobiliteit.


Zie ook: https://anderetijden.nl/aflevering/541/Nederland-gaat-kamperen
Beelden via Pinterest
Ik stuitte op een verhaal. Op een geheim. Een indrukwekkend geheim dat ik je niet wil onthouden.

Het verhaal begint met een meisje genaamd Margaret.

Margaret Bulkley wordt in 1789 in Cork, Ierland, geboren. Als zij en haar moeder Mary Ann Barry in de steek worden gelaten door haar vader, verhuist ze met haar moeder naar Londen om in te trekken bij haar oom, de kunstenaar James Barry.

Margaret wil gouvernante worden, maar ze mist de juiste referenties om een baan te krijgen. Samen met haar oom James komt ze tot een alternatief carrièreplan: ze zal arts worden.

Er is wel een probleem. Aan het begin van de negentiende eeuw is een opleiding tot arts alleen weggelegd voor mannen. Als haar oom overlijdt weet Margaret met een list haar plan toch uit te voeren: in 1809 knipt ze haar haren kort, ruilt haar jurk in voor een broek, neemt de naam van haar overleden oom, James Barry, aan en begint een medische studie aan de Universiteit van Edinburgh.

James Barry
James Barry - Margaret

Ze is klein, heeft een zachte stem en gladde huid, maar is ook vastberaden. Als iemand opmerkingen maakt over haar uiterlijk daagt ze diegene uit voor een duel en daarmee weet ze elke twijfel weg te nemen. Ze wordt ingeschat als homoseksueel, als hermafrodiet of als jongeman waar de puberteit geen grip op heeft gekregen.

James is succesvol in haar misleiding: in 1812 voltooit ze haar medische opleiding.

James werkt als legerarts bij o.a. de slag bij Waterloo en wordt daarna uitgezonden naar Zuid-Afrika. In Kaapstad verricht ze de eerste geregistreerde keizersnede op het continent. De baby wordt naar haar, James, vernoemd. In 1828 vertrekt James van Kaapstad naar Malta waar ze helpt om een cholera-uitbraak in te perken. Kort daarna wordt ze bevorderd tot medisch inspecteur voor het Britse leger. Ze werkt in verschillende Engelse koloniën en verhuist in 1857 naar Canada, waar ze de levens- en werkomstandigheden van soldaten verbetert.

Al die jaren wordt ze vergezeld door John, een dienstbode uit Jamaica, en een hond met de naam Psyche.

James Barry
James, John en Psyche

Op 25 juli 1865 overlijdt James aan dysenterie. Bij het afleggen van haar lichaam komt, na zesenvijftig jaar, de waarheid aan het licht. James Barry is een vrouw. Het Britse leger ontkent alles en verzegelt haar gegevens voor meer dan 100 jaar.

Ik ben zo onder de indruk van haar.

Ze heeft, in een tijdperk waarin de carrièremogelijkheden voor vrouwen minimaal zijn, haar droom verwezenlijkt.

Wat een doorzettingsvermogen.
Wat een gedrevenheid.
Wat een heldin.
Wat een geheim.

Ongelooflijk.



------ Foto's via http://gilliantreacy.com ----